ECLI:NL:GHSHE:2016:134

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
HD 200.162.919_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Particuliere verkoop van een auto via een autobedrijf zonder duidelijke informatie over de verkoper

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West Brabant. De zaak betreft de verkoop van een auto, een Peugeot 206, door [appellant] aan [geïntimeerde]. De auto werd aangeboden via de website van een bevriend autobedrijf, maar er was geen duidelijke vermelding dat het om een particuliere verkoop ging. [geïntimeerde] heeft de auto gekocht voor € 1.450,--, maar heeft geen koopovereenkomst ontvangen en was zich niet bewust dat zij met [appellant] als particulier in zee ging. Na de aankoop bleek de auto gebreken te vertonen, wat leidde tot een aansprakelijkstelling door [geïntimeerde] aan het autobedrijf. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] in de veronderstelling verkeerde dat zij de overeenkomst sloot met het autobedrijf en niet met [appellant] als particulier. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die de koopovereenkomst heeft vernietigd en [appellant] heeft veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.162.919/01
arrest van 19 januari 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. Ç. Bayrak te Bergen op Zoom,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg,
op het bij dagvaardingsexploot van 7 januari 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West Brabant zittingsplaats Bergen op Zoom van 29 oktober 2014, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 3105216 CV EXPL 14-3045)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 9 juli 2014.

2.Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met geformuleerde bezwaren;
  • de conclusie van eis;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] met een productie.
2.2
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.1
In het bestreden vonnis zijn onder rechtsoverweging 3.1 feiten vastgesteld. Voor zover [appellant] het daar onder d. vastgestelde feit betwist, tast dit de juistheid van die feitenvaststelling voor het overige niet aan en zal het hof dat betwiste feit zo nodig later bespreken. Zo staan voor het hof de navolgende feiten vast.
[geïntimeerde] heeft op 8 januari 2014 haar eerste auto gekocht, te weten een Peugeot 206 met kenteken [kenteken] (hierna te noemen: de auto).
De auto werd aangeboden via de website van Car Center BOZ (hierna te noemen: het autobedrijf) voor de verkoopprijs van € 1.750,--.
[geïntimeerde] had interesse in de auto en heeft telefonisch contact opgenomen met het autobedrijf op het algemene telefoonnummer van het bedrijf. [appellant] beantwoordde de telefoon.
(…)
Op de dag van de bezichtiging heeft [geïntimeerde] de auto gekocht voor een bedrag van € 1.450,--. Het aankoopbedrag is door [geïntimeerde] aan [appellant] betaald in contanten. [geïntimeerde] heeft geen koopbon/koopovereenkomst ontvangen en niet gevraagd naar een factuur.
Naast de koopovereenkomst is op 8 januari 2014 tussen [geïntimeerde] en [appellant] een `garantieovereenkomst’ gesloten, waarin [appellant] wordt genoemd als verkoper.
Op 13 januari 2014 heeft [geïntimeerde] de auto laten controleren bij een onafhankelijk garagebedrijf, welke controle € 30,-- heeft gekost. Door dit bedrijf zijn diverse gebreken geconstateerd aan de auto.
Bij e-mailbericht van 17 januari 2014 heeft [geïntimeerde] een aansprakelijkstelling verzonden aan het autobedrijf. Het autobedrijf heeft hierop aangegeven dat niet zij maar [appellant] de verkopende partij is geweest.
Eind januari 2014 is [geïntimeerde] met haar auto stil komen te staan in Rotterdam, ten gevolge waarvan zij € 348,55 heeft moeten betalen aan reparatiekosten van de auto.
[geïntimeerde] heeft sinds juli 2014 niet meer in de auto gereden.
3.1.2
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, voegt het hof daaraan de navolgende feiten toe.
[appellant] is bevriend met [mede-eigenaar] , (mede)eigenaar van het autobedrijf.
[voormalig eigenaresse] was voormalig eigenaresse van de auto.
3.2
In hoger beroep concludeert [appellant] dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat het hof, opnieuw rechtdoende en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] in haar inleidende vordering (alsnog) niet-ontvankelijk zal verklaren althans haar inleidende vordering (alsnog) zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten van beide instanties.
3.3
Bij het bestreden vonnis is de inleidende primaire vordering van [geïntimeerde] in zoverre toegewezen dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst van de auto is vernietigd, [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 1.828,55 vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 13 mei 2014 en [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg.
3.4
[appellant] formuleert geen afzonderlijke grieven maar maakt in zijn lopend betoog duidelijk dat hij opkomt tegen het in het bestreden vonnis aanvaarde dwalingsberoep van [geïntimeerde] , meer speciaal tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] bij het sluiten van de overeenkomst in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat zij de overeenkomst sloot met [appellant] als medewerker van het autobedrijf terwijl zij de overeenkomst niet zou hebben gesloten als zij had geweten dat zij de overeenkomst sloot met [appellant] als verkopend particulier persoon. Gezien haar weerspreking is deze grief ook [geïntimeerde] duidelijk, zodat dit hoger beroep zich toespitst op het kantonrechtersoordeel dat [geïntimeerde] bij het sluiten van de overeenkomst met [appellant] als particulier verkoper in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat zij de overeenkomst sloot met het autobedrijf terwijl [geïntimeerde] de overeenkomst niet zou hebben gesloten als zij had geweten dat het een particuliere verkoop betrof.
3.5
De auto werd aangeboden via de website van het autobedrijf terwijl onbestreden is dat daarbij niet was vermeld dat het ging om een particuliere verkoop. De auto stond ook in de showroom van het autobedrijf. [geïntimeerde] heeft vooraf gebeld naar het algemene telefoonnummer van het autobedrijf en [appellant] beantwoordde toen de telefoon. Onweersproken is dat [appellant] als vervolg op de vooraf telefonisch gemaakte afspraak [geïntimeerde] ook in het autobedrijf voor de bezichtiging heeft ontvangen, dat partijen toen na besprekingen uiteindelijk ook de koopovereenkomst hebben gesloten en dat [appellant] tijdens dat bezoek van [geïntimeerde] aan het autobedrijf ook gebruik heeft gemaakt van overige aanwezige bedrijfsfaciliteiten, zoals de koffievoorziening, een computer en andere kantoorartikelen van het autobedrijf.
3.6
Dat [appellant] bevriend is met [mede-eigenaar] en aangeeft dat hij [mede-eigenaar] vaker in diens autobedrijf bezoekt en op diens verzoek ook de telefoon opnam, maakt nog niet dat [geïntimeerde] deze (door [appellant] ingeroepen) bijzondere omstandigheden toen ook kende of had behoren te kennen. Dat [geïntimeerde] volgens [appellant] tegenover hem niet uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij alleen van een autobedrijf wilde kopen, laat onverlet dat [appellant] reeds gezien alle hiervoor genoemde omstandigheden had moeten begrijpen dat voor [geïntimeerde] essentieel was dat zij de koopovereenkomst zou sluiten met het autobedrijf. Omdat [appellant] toen als particulier verkoper optrad, had hij [geïntimeerde] daarover moeten informeren. [appellant] stelt dat hij bij de bezichtiging ook duidelijk aan [geïntimeerde] heeft aangegeven dat het autobedrijf van zijn vriend is en dat de auto wel op de website van het autobedrijf werd aangeboden maar dat het een particuliere verkoop betrof. Voor zover [appellant] in hoger beroep voor deze gestelde informatieverschaffing bewijs aanbiedt, heeft [geïntimeerde] hierin geen grief herkend tegen het door de kantonrechter passeren van zijn bewijsaanbod en kan ook het hof een dergelijke grief niet ontwaren. Voor zover [appellant] hiervoor in hoger beroep alsnog of opnieuw bewijs aanbiedt door het horen van zijn vriend [mede-eigenaar] , zijn broer [broer appellant] en voormalig eigenaresse [voormalig eigenaresse] gaat het hof hieraan voorbij. Blijkens de door [appellant] zelf gegeven toelichting waren zijn broer en [voormalig eigenaresse] in ieder geval niet aanwezig bij een tussen hem en [geïntimeerde] gevoerd verkoopgesprek. Voor zover [mede-eigenaar] volgens [appellant] wel zou kunnen verklaren over enig daaromtrent zelf waargenomen feit, licht [appellant] niet toe dát en waarom [mede-eigenaar] in diens getuigenis meer of anders kan verklaren dan hij in eerste aanleg schriftelijk al heeft gedaan. De door [appellant] (als productie 2 bij conclusie van antwoord) al ingebrachte ongedateerde schriftelijke verklaring van [mede-eigenaar] bevat diens mededelingen en veronderstellingen daaromtrent maar daaruit volgt geenszins dat [mede-eigenaar] aanwezig was bij enig tussen [appellant] en [geïntimeerde] gevoerd gesprek of dat [mede-eigenaar] anderszins uit eigen waarneming of wetenschap daaromtrent kan verklaren. Uit die schriftelijke verklaring volgt zelfs veeleer dat [mede-eigenaar] toen mogelijk wel in het autobedrijf was maar juist helemaal niets met de tussen [appellant] en [geïntimeerde] gevoerde gesprekken te maken heeft gehad.
3.7
Gezien alle voornoemde omstandigheden en in het bijzonder ook omdat [geïntimeerde] uit het op de website vermelde aanbod niet kenbaar was dat het een particuliere verkoop betrof en (zoals ingevolge het vorenoverwogene voor het hof tot uitgangspunt dient) [appellant] haar hierover ook niet heeft geïnformeerd, heeft [geïntimeerde] mogen begrijpen dat zij de overeenkomst sloot met [appellant] als medewerker van het autobedrijf. Dat [geïntimeerde] geen koopbon/koopovereenkomst heeft ontvangen en niet heeft gevraagd naar een factuur alsmede de door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat [geïntimeerde] het bedrag contant aan [appellant] betaalde die het geld vervolgens in zijn zak stak, leiden het hof niet tot een ander oordeel. Dat partijen naast de koopovereenkomst een `garantieovereenkomst’ hebben gesloten waarin [appellant] als verkoper werd genoemd, leidt het hof evenmin tot een ander oordeel, hetgeen nog temeer geldt nu [appellant] daarin als voorwaarde had bedongen dat “
de reparatie door de verkoper verricht wordt”, hetgeen bij een particuliere verkoop niet zonder meer voor de hand ligt.
3.8
Al het voorgaande brengt het hof tot de slotsom dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] bij het sluiten van de overeenkomst met [appellant] als particulier verkoper in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat zij de overeenkomst sloot met het autobedrijf terwijl [geïntimeerde] de overeenkomst niet zou hebben gesloten als zij had geweten dat het een particuliere verkoop betrof. Het hoger beroep faalt en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Wat de proceskosten betreft, is [appellant] als in het ongelijk gestelde partij door de kantonrechter terecht in de kosten van de eerste aanleg veroordeeld en zal [appellant] ook in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad is onweersproken en toewijsbaar. Nu [appellant] overigens geen feiten stelt of te bewijzen aanbiedt die tot een ander oordeel leiden en de andere geschilpunten evenmin tot een ander oordeel leiden, hoeft dat verder geen bespreking en beslist het hof als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 311,-- aan verschotten en op € 632,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M.G.W.M. Stienissen en J.H.C. Schouten en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 januari 2016.
griffier rolraadsheer