ECLI:NL:GHSHE:2016:1313

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
200.176.292_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in burengeschil met betrekking tot onrechtmatige daad en kadastrale registratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een burengeschil dat betrekking heeft op onrechtmatige daad en de kadastrale registratie van een strook grond. De appellanten, [appellant] en [appellante], hebben hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, die op 8 februari 2012, 11 juli 2012, 28 mei 2014 en 27 mei 2015 zijn gewezen. De rechtbank had in het eindvonnis [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [appellant] en had in reconventie vastgesteld dat [geïntimeerde] door verjaring de eigendom van de litigieuze strook had verkregen.

In het hoger beroep vorderde [geïntimeerde] de niet-ontvankelijkheid van [appellant] met betrekking tot de eigendom van de grond, onder verwijzing naar artikel 3:301 lid 2 BW. Het hof oordeelde dat de rechtbank niet had bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte, waardoor het bepaalde in artikel 3:301 lid 2 BW niet van toepassing was. Dit leidde tot de conclusie dat [appellant] ontvankelijk was in het hoger beroep.

Het hof wees de vordering in het incident van [geïntimeerde] af en veroordeelde [geïntimeerde] in de proceskosten. Tevens werd het recht om de memorie van antwoord te nemen voor [geïntimeerde] als vervallen verklaard, en werd de zaak verwezen naar de rol voor beraad. Het arrest is gewezen op 5 april 2016 door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en P.P.M. Rousseau.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.176.292/01
arrest van 5 april 2016
gewezen in het incident tot niet-ontvankelijkheid in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. J.P. van den Bogart te Boxmeer,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 augustus 2015 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnissen van 8 februari 2012, 11 juli 2012, 28 mei 2014 en 27 mei 2015 tussen appellanten - in enkelvoud: [appellant] - als eisers in conventie, verweerders in reconventie, en geïntimeerden - in enkelvoud: [geïntimeerde] - als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/148234/HA ZA 10-177)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, tevens houdende wijziging/vermeerdering van eis;
  • de memorie in het incident van [geïntimeerde]
  • de antwoordmemorie in het incident van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank [geïntimeerde] op vordering van [appellant] in conventie veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 11.268,78 ter zake van schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente. In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [geïntimeerde] door verjaring de eigendom heeft verkregen van de in het dictum van dat vonnis omschreven strook. Voorts heeft de rechtbank in reconventie [appellant] veroordeeld
"om medewerking te verlenen aan al hetgeen noodzakelijk is om de kadastrale registratie (…) aan te passen, en te bepalen dat wanneer [appellant] c.s. na veertien dagen na betekening van dit vonnis in gebreke mochten blijven hieraan te voldoen, het vonnis in de plaats zal treden van de vereiste medewerking van [appellant] c.s.".
3.2.
In het incident vordert [geïntimeerde] [appellant] in het (principaal) hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren aangaande de eigendom van de litigieuze strook grond. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van zijn vordering in het incident aangevoerd dat [appellant] niet heeft voldaan aan het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW. Daarin is bepaald dat de rechtsmiddelen verzet, hoger beroep en cassatie tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of een deel daarvan, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel moeten worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister bedoeld in artikel 433 Rv.
3.3.
De rechtbank heeft in het bestreden eindvonnis niet bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of een deel daarvan. De rechtbank heeft daarentegen bepaald dat haar uitspraak, indien [appellant] niet binnen 14 dagen zijn medewerking zal hebben gegeven aan de aanpassing van de kadastrale registratie (voor welke aanpassing het passeren van een akte van levering op zichzelf niet is vereist), in de plaats treedt van die medewerking. In dit geval is het bepaalde in artikel 3:301 lid 2 Rv dus niet van toepassing. [appellant] is derhalve ontvankelijk in het volledige hoger beroep.
3.4.
Gezien het voorgaande moet de vordering in het incident worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
In de hoofdzaak
3.5.
Aan [geïntimeerde] is een termijn van zes weken verleend voor het nemen van de memorie van antwoord. Vervolgens is aan [geïntimeerde] vier weken uitstel verleend voor het nemen van die memorie, waarbij in het roljournaal is vermeld: ambtshalve peremptoir. Verder uitstel voor het nemen van de memorie van antwoord is, gelet op de artikelen 2.11 en 2.12 van het Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch (hierna: Procesreglement) in beginsel niet mogelijk; een verzoek om uitstel op de voet van artikel 1.9 van het Procesreglement wegens klemmende redenen is door [geïntimeerde] niet gedaan. Het opwerpen van een incident ontslaat een procespartij niet van het verrichten van de proceshandeling waarvoor zij peremptoir staat. Het standpunt van [appellant] dat het recht om de memorie van antwoord te nemen op grond van artikel 133 lid 4 Rv is komen te vervallen, is derhalve juist. De zaak zal derhalve naar de rol worden verwezen voor beraad (artikel 2.22 van het Procesreglement).
3.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [appellant] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
in de hoofdzaak:
verklaart het recht om de memorie van antwoord te nemen vervallen;
verwijst de zaak naar de rol van 19 april 2016 voor beraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 april 2016.
griffier rolraadsheer