Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3549220 CV EXPL 14-11562)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verleende verstek;
- de memorie van grieven.
3.De beoordeling
Algemene Voorwaarden Doorlopend Kredietomdat gedaagden
"meer dan twee maandtermijnen onbetaald [hebben] gelaten"en eiseres
"gedaagden op 10 december 2013 in gebreke [heeft] gesteld omdat zij een achterstand van twee maandtermijnen hadden laten ontstaan".
"geïntimeerden meerdere maandtermijnen onbetaald hebben gelaten"en onder punt 14 heeft [appellante] gesteld:
"De feitelijke opeising van het krediet waarbij aanspraak wordt gemaakt op het exacte bedrag van het krediet vermeerderd met de kredietvergoeding vindt eerst plaats bij de opeisingsbrieven d.d. 20 maart en 25 maart 2014 (…). Op dat moment waren geïntimeerden (meer dan) twee maanden achterstallig in de betaling van vervallen termijnbedragen (…)."Deze stellingen voldoen evenmin aan de eis dat een deugdelijke grondslag moet worden gesteld. De stelling onder punt 4 van de memorie van grieven is te vaag en voor de stelling onder punt 14 geldt dat [appellante] hiermee miskent dat sprake moet zijn van een meer dan twee maanden durende betalingsachterstand van een maandtermijn reeds
op het moment van ingebrekestelling(en niet op het moment van algehele opeising).