ECLI:NL:GHSHE:2016:1305

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
200.160.302_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een duurovereenkomst tussen deurwaarderskantoor en woningstichting

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de relatie tussen [deurwaarderskantoor] en [woningstichting], waarbij [deurwaarderskantoor] stelt dat er sprake is van een duurovereenkomst die onrechtmatig is beëindigd door [woningstichting]. Gedurende meer dan 30 jaar heeft [deurwaarderskantoor] werkzaamheden verricht voor [woningstichting], waaronder ambtsverrichtingen en incassowerkzaamheden. In april 2013 heeft [woningstichting] aan [deurwaarderskantoor] laten weten dat zij voortaan een ander deurwaarderskantoor zou inschakelen. [deurwaarderskantoor] is van mening dat deze beëindiging onrechtmatig is, omdat er volgens haar een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd bestond. De rechtbank heeft de vorderingen van [deurwaarderskantoor] afgewezen, maar in hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de relatie tussen partijen inderdaad als een duurovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Het hof heeft de beëindiging van de relatie door [woningstichting] als rechtmatig beoordeeld, omdat de overeenkomst door de opdrachtgever te allen tijde kan worden opgezegd, mits dit gebeurt met inachtneming van redelijkheid en billijkheid. Het hof heeft de vordering van [deurwaarderskantoor] om voor recht te verklaren dat er een duurovereenkomst was, toegewezen, maar de overige vorderingen zijn afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van [deurwaarderskantoor].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.160.302/01
arrest van 5 april 2016
in de zaak van
[deurwaarder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [deurwaarderskantoor] ,
advocaat: mr. A.A. Campos te Voerendaal,
tegen
Woningstichting " [woningstichting] ",
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [woningstichting] ,
advocaat: mr. R.Ph.E.M. Cratsborn te Meerssen,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 oktober 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 6 augustus 2014, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [deurwaarderskantoor] als eiseres en [woningstichting] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/186184/HA ZA13-457)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte van [deurwaarderskantoor] met producties;
  • de antwoordakte van [woningstichting] met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Gedurende ruim 30 jaar heeft (de rechtsvoorganger van) [deurwaarderskantoor] deurwaarderswerkzaamheden verricht voor [woningstichting] . Deze werkzaamheden bestonden uit ambtsverrichtingen (betekening van exploten, beslagleggingen, ontruimingen) en uit niet-ambtelijke werkzaamheden (incassowerkzaamheden en bijstand in civiele procedures).
[woningstichting] heeft bij brief van 23 april 2013 aan [deurwaarderskantoor] laten weten in het vervolg een ander deurwaarderskantoor voor haar opdrachten te zullen inschakelen.
[deurwaarderskantoor] kan zich niet verenigen met deze gang van zaken. Zij stelt zich op het standpunt dat tussen haar en [woningstichting] een duurovereenkomst (van opdracht) voor onbepaalde tijd is gesloten en dat [woningstichting] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van de gesloten duurovereenkomst door deze eenzijdig zonder rechtsgeldige reden, zonder opzegtermijn en zonder betaling van een redelijke vergoeding, te beëindigen.
3.2.
[deurwaarderskantoor] vorderde in eerste aanleg een verklaring voor recht omtrent het voorgaande alsmede schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Tevens vorderde zij een voorschot op de geleden schade van € 54.000,- en een bedrag van € 1.315,- aan buitengerechtelijke kosten.
3.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van [deurwaarderskantoor] afgewezen na te hebben geoordeeld dat tussen partijen géén duurovereenkomst heeft bestaan. De rechtbank heeft [deurwaarderskantoor] in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
[deurwaarderskantoor] kan zich met deze uitkomst niet verenigen en is in hoger beroep gekomen.
3.5.
De grieven van [deurwaarderskantoor] strekken ertoe het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof voor te leggen. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Voor zover nodig zal het hof op de afzonderlijke grieven ingaan.
3.6.
Ter beoordeling staat allereerst de vraag of de relatie tussen partijen als een duurovereenkomst moet worden gekwalificeerd.
3.6.1.
Een schriftelijke vastlegging van de relatie tussen partijen heeft niet plaatsgevonden, met dien verstande dat iedere afzonderlijke aan [deurwaarderskantoor] gegeven opdracht door haar schriftelijk werd bevestigd, met vermelding dat
“alle opdrachten worden aanvaard en uitgevoerd overeenkomstig onze algemene voorwaarden en tarieven”.
[woningstichting] concludeert, mede in aanmerking genomen de aard van de (ambtelijke en niet-ambtelijke) werkzaamheden van een deurwaarder, i.c. [deurwaarderskantoor] , op basis hiervan dat er geen sprake is van een duurovereenkomst maar van steeds afzonderlijke opdrachten. Zij stelt zich op het standpunt dat het haar vrijstond om geen nieuwe opdrachten meer aan [deurwaarderskantoor] te verstrekken.
[deurwaarderskantoor] daarentegen stelt zich op het standpunt dat tussen partijen een “raamovereenkomst” gold die gekenmerkt werd door exclusiviteit en intensieve samenwerking op basis van afgesproken voorwaarden en dat binnen die raamovereenkomst steeds opdrachten werden verstrekt in afzonderlijke zaken.
3.6.2.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit geschilpunt voorop dat de kwalificatie en uitleg van de tussen partijen bestaande verhouding dient te geschieden aan de hand van het Haviltex-criterium, hetgeen betekent dat het hierbij aankomt – overeenkomstig de artikelen 3:33 en 3:35 BW – op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hierbij dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval en kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
3.6.3.
In het licht van dit criterium is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de relatie tussen partijen wél als een duurovereenkomst dient te worden gekwalificeerd, dit gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
a. Gedurende tientallen jaren heeft [woningstichting] alle deurwaarderswerkzaamheden binnen het werkgebied van [deurwaarderskantoor] opgedragen aan (uitsluitend) het kantoor van [deurwaarderskantoor] . Gelet op deze bestendige gang van zaken, die [deurwaarderskantoor] bekend was, mocht [deurwaarderskantoor] deze exclusiviteit ook van [woningstichting] verwachten. Dat [woningstichting] zelf de relatie tussen partijen ook als exclusief beschouwde, kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid uit de beëindigingsbrief d.d. 23 april 2013 (productie 4 bij inleidende dagvaarding). Uit deze brief blijkt immers dat [woningstichting] ervan uitging dat zij niet zonder verdere mededeling aan [deurwaarderskantoor] haar opdrachten voortaan aan een ander deurwaarderskantoor kon geven, maar dat die ”overstap” gepaard diende te gaan met een beëindiging van de (contractuele) relatie tussen haar en [deurwaarderskantoor] . Dat deze brief volgde op een bespreking met [deurwaarderskantoor] op 29 november 2012 over de door [deurwaarderskantoor] voor [woningstichting] te verrichten diensten, leidt niet tot een ander oordeel.
b. Wat er zij van het precieze aantal zaken per jaar - partijen zijn het daarover niet eens - onweersproken staat vast dat er een voortdurende stroom van onderhanden werk was waarover frequent, ten minste maandelijks in de vorm van “ [woningstichting] lijsten”, contact tussen partijen bestond.
c. Omtrent de door [deurwaarderskantoor] te hanteren tarieven zijn tussen partijen afspraken gemaakt. [woningstichting] betwist dit weliswaar maar die betwisting is onvoldoende onderbouwd gelet op de inhoud van brieven van [woningstichting] zelf (productie 8 bij de akte van [deurwaarderskantoor] in eerste aanleg d.d. 24 juni 2014 en productie 12 bij de akte van [deurwaarderskantoor] in hoger beroep d.d. 12 mei 2015) waarin (in onderscheiden zaken) [woningstichting] aan [deurwaarderskantoor] bericht:
“Met betrekking tot oude casussen/dossiers die afgewikkeld zijnvóór1 juli 2012 heeft u onterecht meer kosten in rekening gebracht dan is afgesproken; nl. 4,5% van de hoofdsom. Op 17 juli 2012 is telefonisch met u afgesproken dat voor vonnissenná 01-07-2013een tarief van 7,5% wordt gehanteerd.”
3.6.4.
Het hof concludeert uit het voorgaande dat de relatie tussen partijen méér inhield dan het steeds opnieuw aangaan van afzonderlijke overeenkomsten van opdracht. Hun rechtsverhouding werd mede hierdoor gekenmerkt dat zij zich jegens elkaar hadden verbonden tot het verrichten van steeds terugkerende prestaties (vergelijk Hof Den Bosch, 21 februari 2006, NJF 2006, 309, rechtsoverweging 4.3.2).
3.6.5.
Het voorgaande betekent dat de derde grief van [deurwaarderskantoor] gegrond is en dat het vonnis van de rechtbank op dit punt niet in stand kan blijven.
3.7.
Ter beoordeling staat vervolgens (mede met het oog op de devolutieve werking van het hoger beroep) de vraag of [woningstichting] de contractuele relatie met [deurwaarderskantoor] mocht beëindigen op de wijze zoals zij dit heeft gedaan.
3.7.1.
[deurwaarderskantoor] stelt zich op het standpunt dat [woningstichting] jegens haar – naar het hof begrijpt: - toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van de gesloten duurovereenkomst door deze eenzijdig zonder rechtsgeldige reden, zonder opzegtermijn en zonder betaling van een redelijke vergoeding te beëindigen.
[woningstichting] heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden.
3.7.2.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Omdat de contractuele relatie tussen partijen gekenmerkt wordt door het verrichten van werkzaamheden in opdracht, als bedoeld in artikel 7:400 BW, heeft als uitgangspunt te gelden dat de overeenkomst door [woningstichting] als opdrachtgever te allen tijde kan worden opgezegd (artikel 7:408 lid 1 BW).
Dit neemt niet weg dat ook in een geval als het onderhavige de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat of dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen dan wel dat de opzegging gepaard moet gaan met een aanbod tot betaling van schadevergoeding (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854).
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de omstandigheden in de onderhavige zaak geen beperking van de opzeggingsbevoegdheid van [woningstichting] als bedoeld in de voornoemde uitspraak van de Hoge Raad. Het hof acht in dit verband de volgende feiten en omstandigheden van belang:
a. a) De beëindiging van de relatie door [woningstichting] hield in dat nieuwe opdrachten niet meer zouden worden verstrekt aan [deurwaarderskantoor] maar aan een ander deurwaarderskantoor. Aan [deurwaarderskantoor] werd de gelegenheid geboden om de “lopende zaken” voor [woningstichting] af te handelen, van welke gelegenheid door [deurwaarderskantoor] gebruik is gemaakt. Productie 15 bij akte in hoger beroep van [deurwaarderskantoor] bevat een (volgens [deurwaarderskantoor] niet limitatieve) lijst van de per april 2015 nog bij [deurwaarderskantoor] lopende dossiers van [woningstichting] . Uit deze productie blijkt dat twee jaar na beëindiging van de relatie nog tenminste 41 dossiers van [woningstichting] bij [deurwaarderskantoor] in behandeling waren. [woningstichting] heeft hiermee voor [deurwaarderskantoor] een “overgangsfase” gecreëerd gedurende een langere periode.
b) [woningstichting] is een kleine woningstichting. De gemiddelde jaaromzet van [deurwaarderskantoor] , betrekking hebbend op werkzaamheden voor [woningstichting] , bedroeg volgens [deurwaarderskantoor]
€ 27.000,-. Naar het oordeel van het hof kan, gelet hierop en mede gelet op de voormelde “overgangsfase” niet geconcludeerd worden dat de, gelet op het onder a) vermelde: gefaseerde, beëindiging van de relatie ingrijpende gevolgen moet hebben gehad voor de bedrijfsvoering van [deurwaarderskantoor] . Voor zover [deurwaarderskantoor] bedoeld heeft te stellen dat dit wél het geval is geweest heeft zij dat niet (toereikend) onderbouwd.
3.7.3.
[deurwaarderskantoor] stelt weliswaar dat zij er op mocht vertrouwen dat de relatie tussen haar en [woningstichting] ook in de toekomst zou worden gecontinueerd, mede omdat in november 2012 tussen partijen overleg heeft plaatsgevonden over de voorwaarden voor samenwerking in de toekomst, maar naar het oordeel van het hof kan dit standpunt niet worden aanvaard. De enkele omstandigheid dat partijen onderhandeld hebben over nieuwe voorwaarden betekent nog niet dat [deurwaarderskantoor] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de relatie tussen partijen ook in de toekomst zou worden gecontinueerd. Daarbij komt dat uit de overgelegde correspondentie blijkt dat partijen het niet over alle voorwaarden eens waren. Bovendien is, zoals hiervoor is overwogen, aan een contractuele relatie als de onderhavige inherent dat deze door de opdrachtgever kan worden beëindigd.
3.7.4.
De conclusie is dat [woningstichting] gerechtigd was om de contractuele relatie tussen partijen te beëindigen op de wijze zoals zij heeft gedaan. Van een toerekenbare tekortkoming van [woningstichting] jegens [deurwaarderskantoor] is dan ook geen sprake. [deurwaarderskantoor] stelt verder geen feiten en omstandigheden die anderszins een onrechtmatige daad van [woningstichting] kunnen vormen.
In zoverre falen de grieven van [deurwaarderskantoor] .
3.8.
Beide partijen hebben bewijs aangeboden. Er zijn echter door hen geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden dan hiervoor is vermeld. Om die reden wordt het bewijsaanbod van beide partijen door het hof gepasseerd.
3.9.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd voor zover het betrekking heeft op de afwijzing van de vordering van [deurwaarderskantoor] om voor recht te verklaren dat tussen [deurwaarderskantoor] en [woningstichting] een duurovereenkomst van opdracht voor onbepaalde tijd is gesloten. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, die vordering alsnog toewijzen.
Voor het overige dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd, met aanvulling van gronden zoals hiervoor is aangegeven. Die bekrachtiging geldt ook de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. [deurwaarderskantoor] is als grotendeels in het ongelijk gestelde partij terecht in die kosten veroordeeld. De zesde grief van [deurwaarderskantoor] faalt om die reden.
3.10.
[deurwaarderskantoor] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [woningstichting] .

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarin de vordering van [deurwaarderskantoor] om voor recht te verklaren dat tussen haar en [woningstichting] een duurovereenkomst van opdracht voor onbepaalde tijd is gesloten, is afgewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat tussen [deurwaarderskantoor] en [woningstichting] een duurovereenkomst van opdracht voor onbepaalde tijd is gesloten;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met aanvulling van de gronden als in het voorgaande is vermeld;
veroordeelt [deurwaarderskantoor] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [woningstichting] op € 1.920,- voor verschotten en op € 2.446,50 voor salaris van de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.G.W.M. Stienissen en J.W. van Rijkom en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 april 2016.
griffier rolraadsheer