3.1.In rov. 2.1 onder a tot en met n van het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. [appellanten c.s.] hebben geen grief gericht tegen deze feitenvaststelling. Ook door CZE zijn de door de kantonrechter vastgestelde feiten niet betwist. Deze feiten vormen daarom ook in hoger beroep het uitgangspunt. De feitenvaststelling door de kantonrechter, vernummerd tot 3.1.1 tot en met 3.1.14, luidt als volgt.
3.1.1.[appellanten c.s.] zijn - dan wel waren - in dienst van CZE in de functie van radiotherapeutisch laborant senior. Op de arbeidsovereenkomsten is de CAO Ziekenhuizen (hierna te noemen: de cao) van toepassing.
3.1.2.Op 3 juli 2008 zijn door CZE voorlopige functiebeschrijvingen vastgesteld voor de functies radiotherapeutisch laborant senior en radiotherapeutisch laborant medior.
3.1.3.Op 30 juli 2008 hebben [appellanten c.s.] bij CZE bezwaar aangetekend, op nader aan te voeren gronden, tegen deze voorlopige vaststellingen (dagvaarding, productie 2).
3.1.4.Bij brief van 23 april 2009 heeft CZE aan [appellanten c.s.] laten weten de voorlopige functiebeschrijvingen van radiotherapeutisch laborant senior en medior, als toegezonden per 3 juli 2008, vast te stellen als de definitieve functiebeschrijvingen (dagvaarding, productie 3).
3.1.5.[appellanten c.s.] hebben CZE daarop in rechte betrokken. Zij hebben gevorderd te bepalen dat CZE, door de functiebeschrijvingen definitief vast te stellen zonder dat de Interne Bezwaren Commissie (hierna te noemen: IBC) naar aanleiding van de door [appellanten c.s.] ingediende bezwaarschriften inhoudelijk advies heeft gegeven over de voorliggende voorlopig vastgestelde functiebeschrijvingen, niet de juiste procesgang heeft gehanteerd en zij het bezwaar van [appellanten c.s.] alsnog aan de IBC moet voorleggen ter verkrijging van een inhoudelijk advies.
3.1.6.Bij vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 31 maart 2011, zaaknummer/rolnummer 701511/10/7291, zijn de vorderingen van [appellanten c.s.] afgewezen.
3.1.7.[appellanten c.s.] hebben tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
3.1.8.Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
van 6 maart 2012, zaaknummer HD 200.089.569, is het vonnis waarvan beroep vernietigd en heeft het hof, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaard dat CZE niet de juiste procesgang heeft gehanteerd en bepaald dat CZE het bezwaar van [appellanten c.s.] alsnog aan de IBC moet voorleggen ter verkrijging van een advies (dagvaarding, productie 4).
3.1.9.Bij brief van 3 april 2012 heeft CZE de IBC verzocht inhoudelijk advies uit te brengen ter zake het bezwaar van [appellanten c.s.] tegen de op 3 juli 2008 aan hen uitgereikte functiebeschrijvingen. Zij heeft de IBC daarbij de daartoe van belang zijnde bescheiden doen toekomen (dagvaarding, productie 5).
3.1.10.Nadat partijen in onderling overleg niet tot een regeling zijn gekomen, heeft op 3 april 2013 een hoorzitting in beide bezwaarschriftprocedures, zowel ten aanzien van de radiotherapeutisch laborant senior als medior, bij de IBC plaatsgevonden.
3.1.11.In de respectieve verslagen van de hoorzitting, welke aan partijen zijn toegezonden, is onder meer opgenomen (dagvaarding, producties 9a en 9b):
“(…) aan het eind van de hoorzitting krijgen beide partijen de mogelijkheid een toelichting te geven op de inhoud van het ingediende bezwaar. Van de zitting wordt een verslag gemaakt en aan de hand van het bezwaar en de verkregen informatie tijdens de zitting stelt de commissie een advies op. Een afschrift van het verslag wordt gestuurd naar de vertegenwoordigers van de medewerkers en naar de leidinggevende. Eventuele opmerkingen op het verslag kunnen schriftelijk worden ingediend en worden als bijlage toegevoegd. De commissie brengt het advies uit aan de Raad van Bestuur. De Raad van Bestuur neemt daarna een definitief besluit. De vertegenwoordigers van de bezwaarmakers en leidinggevende krijgen een kopie van het advies (...).”
3.1.12.Bij brieven van 22 april 2013 heeft de IBC haar advies uitgebracht aan (de Raad van Bestuur van) ECZ inzake het bezwaar op de voorlopig vastgestelde functiebeschrijving radiotherapeutisch laborant senior respectievelijk medior. Voor zover thans van belang staat in deze brieven vermeld (dagvaarding, producties l0a en l0b):
‘Een aantal bezwaren met betrekking tot de functiebeschrijving betreffen taken die de bezwaarmakers niet in de functiebeschrijving terugzien.
Het Catharina Ziekenhuis beschrijft in de functiebeschrijving de inhoud van de functie, zonder tot in details de veelheid van taken te benoemen. Zodoende gaat het in de functiebeschrijving over het ‘wat en niet over het hoe’. Na ampele overwegingen is de IBC op basis van het schriftelijke bezwaar en de hoorzitting, de argumenten van de bezwaarmakers en hun adviseurs/ondersteuners en de leidinggevende tot het volgende advies gekomen. De aangeboden functiebeschrijving volstaat grotendeels. De commissie adviseert de volgende aanpassingen (...)”,waarna een aantal tekstinhoudelijke aanpassingen worden opgesomd en ten aanzien van de “
Risico‘s/verantwoordelijkheid/invloed” is vermeld:
“Door de mate van zelfstandigheid in de werkzaamheden is er een reëel afbreukrisico. (...) De risico’s bij deze mate van zelfstandigheid zijn onvoldoende te herkennen in de functiebeschrijving. De commissie adviseert de risico‘s nadrukkelijker te benoemen.”
3.1.13.Bij brieven van 17 mei 2013 heeft ECZ aan [appellanten c.s.] , voor zover thans van belang, ten aanzien van de respectieve functiebeschrijvingen laten weten (dagvaarding, producties 11a en 11b):
“
De Raad van Bestuur heeft kennis genomen van het advies van de IBC FWG d.d. 22 april 2013 ter zake het bezwaar. De Raad van Bestuur onderschrijft de conclusie van de IBC FWG dat de inhoud van de functie in de
beschrijving meer algemeen is beschreven en dat de aangeboden functiebeschrijving grotendeel volstaat. De Raad van Bestuur heeft besloten het advies van de IBC FWG over te nemen, zijnde het aanbrengen van enkele aanvullingen en tekstuele aanpassingen in de functiebeschrijving.
Na aanpassing van de functiebeschrijving worden alle functievervullers door het management (...) over de aangepaste functiebeschrijving geïnformeerd. De aangepaste functiebeschrijving wordt daarbij beschikbaar gesteld.
Met het overnemen van de geadviseerde aanpassingen is er geen sprake van een wezenlijke wijziging van de functiebeschrijving c.q. functie-inhoud, zodat de aangepaste functiebeschrijving daarmee door de Raad van Bestuur definitief is vastgesteld. (...)”
3.1.14.Per e-mail van 13 juni 2013, waarin onder meer is vermeld: “
Hierbij doe ik je de nieuwe functiebeschrijving (...) toekomen conform het advies tijdens de IBC procedure.”, zijn de nieuwe functiebeschrijvingen aan [appellanten c.s.] toegezonden.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderen [appellanten c.s.] - zakelijk weergegeven - te verklaren voor recht dat CZE jegens hen tekort is geschoten in het nakomen van de contractuele verplichtingen en/of het beginsel van goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW en te bepalen dat CZE de betreffende contractuele verplichtingen en/of het beginsel van goed werkgeverschap alsnog na dient te komen, met veroordeling van CZE in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vorderingen hebben [appellanten c.s.] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De definitief vastgestelde functiebeschrijvingen komen nog steeds onvoldoende tegemoet aan de werkzaamheden die door [appellanten c.s.] werden verricht ten tijde van de in het geding zijnde periode. De definitief vastgestelde functiebeschrijvingen voor de functies radiotherapeutisch laborant senior en radiotherapeutisch laborant medior voldoen niet aan de eisen zoals de conform de FWG (het Protocol FunctieWaardering Gezondheidszorg) van toepassing zijn als gevolg waarvan deze functiebeschrijving niet in stand kunnen worden gelaten en opnieuw - conform de daartoe voorgeschreven, transparante, procedure(s) - dient te worden vastgesteld.
3.2.3.CZE heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter vooropgesteld dat CZE heeft gehandeld als bepaald in het (hiervoor in rov. 3.1.8 genoemde) arrest. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat niet is gebleken dat de IBC de (in de cao voorgeschreven) procedure niet correct heeft gevolgd. Over hetgeen [appellanten c.s.] hebben aangevoerd ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van de functiebeschrijvingen door de IBC - en meer in het bijzonder hetgeen zij hebben aangevoerd ter zake de kwaliteitseisen -, heeft de kantonrechter zich niet uitgelaten, om reden dat de inhoudelijke beoordeling van de functiebeschrijvingen ingevolge de cao is voorbehouden aan de IBC en in de onderhavige procedure dan ook niet ter toetsing voorligt. De kantonrechter heeft overwogen dat CZE het advies van de IBC integraal heeft overgenomen. Ook heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet gezegd kan worden dat CZE door, onder verwijzing naar de cao voortvloeiende mate van vrijheid voor CZE een vorm van functiebeschrijving te kiezen, het standpunt in te nemen dat de functiebeschrijvingen voldoen aan de daaraan ingevolge de cao gestelde kwaliteits(eisen) onzorgvuldig heeft gehandeld jegens [appellanten c.s.] Dat de betreffende functieomschrijvingen problemen opleveren ten aanzien van het competentieprofiel is geenszins komen vast te staan en evenmin is komen vast te staan dat met de betreffende functieomschrijvingen niet op correcte wijze invulling kan worden gegeven aan het functie- en beoordelingsbeleid, aldus de kantonrechter. Ten slotte heeft de kantonrechter overwogen dat voor zover [appellanten c.s.] stellen dat CZE onduidelijkheid heeft veroorzaakt, deze stelling hen niet kan baten, omdat het in het vonnis waarvan beroep geschetste feitenrelaas geen plaats laat voor de vermeende onduidelijkheid aan de zijde van [appellanten c.s.]
3.3.2.Op grond van het voorgaande heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellanten c.s.] afgewezen en [appellanten c.s.] in de proceskosten veroordeeld.