ECLI:NL:GHSHE:2016:1286

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
20-003630-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafvervolging wegens inbreuk op goede procesorde

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in Somalië in 1970, was aangeklaagd voor het opzettelijk verkopen en/of afleveren van ongeveer 2.000 gram qat, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis. De verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde een strafmaatverweer aan.

Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging in de oproeping voor de terechtzitting afweek van de eerdere strafbeschikking. De officier van justitie had de mogelijkheid om de strafbeschikking te wijzigen, maar heeft dit niet gedaan. Hierdoor was er sprake van een inbreuk op de beginselen van een goede procesorde. Het hof oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de strafvervolging. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en de eerder uitgevaardigde strafbeschikking werd ook vernietigd.

De beslissing van het hof was dus dat de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn strafvervolging, wat een belangrijke uitspraak is met betrekking tot de waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 20-003630-14
Uitspraak: 1 april 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in
de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 november 2014 in de strafzaak met het parketnummer 02-180182-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en
de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Voor het geval het hof niettemin tot een bewezenverklaring mocht komen is een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 10 juni 2013 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.000 gram (20 bosjes) qat, bevattende Cathine en/of Cathinon (bekend als Qat), zijnde Cathine en/of Cathinon en/of qat (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het hof stelt het volgende vast.
Tegen de verdachte is op 22 oktober 2013 onder CJIB-nummer 1132 5420 0145 7667 een strafbeschikking uitgevaardigd, waarin op de voet van artikel 257a lid 6 Sv is volstaan met een korte omschrijving van de gedraging ter zake waarvan de strafbeschikking is uitgevaardigd. Die omschrijving luidt: ‘
Handel/vervoer hasjiesj in vereniging (> 30 gram)’. De strafbeschikking vermeldt voorts de tijd (10 juni 2013) waarop en de plaats (Tilburg) waar de gedraging werd verricht.
Nadat tegen deze strafbeschikking namens de verdachte verzet was gedaan, is de verdachte door de officier van justitie opgeroepen tegen de terechtzitting van de politierechter van
25 november 2014. Die oproeping bevat tevens een omschrijving van de gedraging, waarbij er niet voor is gekozen om te volstaan met een korte omschrijving van de gedraging die gelijk is aan de hierboven vermelde korte omschrijving ervan in de strafbeschikking, maar voor de - hiervoor onder het kopje ‘Tenlastelegging’ weergegeven - opgave van het feit.
Het hof overweegt voorts als volgt.
De opgave van het feit in de oproeping beantwoordt op zichzelf aan de eisen van artikel 261 lid 1 en lid 2 Sv, maar geconstateerd moet worden dat die opgave van het feit, die op de voet van artikel 257f lid 3 Sv als tenlastelegging wordt aangemerkt, inhoudelijk afwijkt van de hierboven vermelde omschrijving van de gedraging op de strafbeschikking. Het in de oproeping ten laste gelegde heeft immers betrekking op qat (een middel bevattende Cathine of Cathinon) en niet, zoals de strafbeschikking, op hasjiesj.
Het is het hof echter niet gebleken dat de officier van justitie gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid die artikel 257e lid 8 Sv hem biedt om de strafbeschikking, na daartegen gedaan verzet, bij beschikking te wijzigen en een afschrift van die beschikking op een in de wet voorziene wijze aan de verdachte te doen toekomen.
De officier van justitie had derhalve op de voet van artikel 257f lid 3 Sv voor de omschrijving van de gedraging in de oproeping slechts kunnen kiezen voor een omschrijving die gelijk is aan de korte omschrijving van de gedraging in de strafbeschikking, dan wel voor een opgave van hetzelfde feit die voldoet aan de eisen van artikel 261 lid 1 en 2 Sv. Indien voor de opgave van het feit in de oproeping zou zijn volstaan met de hiervoor bedoelde korte omschrijving, dan had die opgave ter terechtzitting met toepassing van artikel 314a Sv alsnog in overeenstemming gebracht kunnen en moeten worden met artikel 261 lid 1 en 2 Sv; indien in de oproeping, zoals in deze zaak, reeds opgave van het feit was gedaan die beantwoordt aan de eisen van artikel 261 lid 1 en 2 Sv, dan had ter terechtzitting op de voet van artikel 313 Sv wijziging daarvan gevorderd kunnen worden.
Nu de officier van justitie buiten de hiervoor bedoelde mogelijkheden om, en derhalve zonder de verdachte daarvan behoorlijk in kennis te stellen en zonder tussenkomst van de rechter, wijziging heeft gebracht in het ‘ten laste gelegde’ feit, is het hof van oordeel dat sprake is van een inbreuk op de beginselen van een goede procesorde. De officier van justitie dient derhalve in de strafvervolging niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Het hof zal daarom, met vernietiging van het vonnis van de politierechter, beslissen als hierna te melden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 22 oktober 2013 onder CJIB nummer 1132 5420 0145 7667;
verklaart de officier van justitie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 1 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.J. van der Kaaden en mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.