ECLI:NL:GHSHE:2016:1258

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
200.175.619/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een mentor in het kader van mentorschap en geschil tussen familieleden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de benoeming van een mentor voor een betrokkene, waarbij de dochter van de betrokkene, dochter [dochter 1], in beroep is gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 7 juli 2015 besloten om [mentor 1] als mentor aan te stellen. Dochter [dochter 1] verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en haarzelf als mentor aan te stellen. In het hoger beroep zijn ook andere familieleden betrokken, waaronder dochter [dochter 2], die de beslissing van de rechtbank wil handhaven, en de mentor, die de verzoeken van dochter [dochter 1] afwijst.

De mondelinge behandeling vond plaats op 23 februari 2016, waarbij de betrokken partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van beide dochters, waarbij dochter [dochter 1] aanvoert dat de betrokkene niet gehoord is en dat er geen deskundigenverklaring is over haar situatie. Dochter [dochter 2] betwist de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene voor dochter [dochter 1] als mentor en wijst op de verstoorde familieverhoudingen.

Het hof oordeelt dat er gegronde redenen zijn om af te wijken van de voorkeur voor benoeming van dochter [dochter 1] tot mentor, gezien de ernstige verstoorde familieverhoudingen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van dochter [dochter 1] af. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
Uitspraak: 31 maart 2016
Zaaknummer: 200.175.619/01
Zaaknummer eerste aanleg: 4254451 BM VERZ 15-1560
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: dochter [dochter 1] ,
advocaat: mr. I.L. Ortelee,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: dochter [dochter 2] ,
advocaat: mr. G. Dekker.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [mentor 1] (hierna te noemen: de mentor), gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] , bijgestaan door mr. J. van Berk;
- [betrokkene] , (hierna te noemen: de betrokkene);
- [dochter 3] , (hierna te noemen: dochter [dochter 3] );
- [zoon 1] , (hierna te noemen: zoon [zoon 1] );
- [dochter 4] , (hierna te noemen: dochter [dochter 4] );
- [zoon 2] , (hierna te noemen: zoon [zoon 2] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, Kanton 's-Hertogenbosch, van 7 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2015, heeft dochter [dochter 1] verzocht voormelde beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor wat betreft de benoeming van [mentor 1] tot mentor van de betrokkene en, opnieuw rechtdoende, dochter [dochter 1] aan te stellen als mentor van de betrokkene en de proceskosten tussen partijen te compenseren.
2.1.1.
Bij V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van dochter [dochter 1] op
29 januari 2016 heeft dochter [dochter 1] het verzoek in hoger beroep gewijzigd, met dien verstande, dat zij hieraan een subsidiair verzoek heeft toegevoegd waarbij zij heeft verzocht [mentor 2] tot mentor van de betrokkene aan te stellen en tevens primair en subsidiair heeft verzocht de proceskosten tussen partijen te compenseren en de mentor in haar verzoek tot een proceskostenveroordeling niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 november 2015, heeft dochter [dochter 2] verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:de bestreden beschikking te bekrachtigen;
subsidiair:de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover hierin [mentor 1] tot mentor is benoemd en, opnieuw rechtdoende, een andere onafhankelijke en professionele mentor te benoemen;
zowel primair als subsidiair:dochter [dochter 1] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de dag van de af te geven beschikking tot aan de dag der algehele voldoening.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2015, heeft de mentor verzocht de verzoeken in hoger beroep van dochter [dochter 1] af te wijzen, met veroordeling van dochter [dochter 1] in de werkelijke proceskosten aan de zijde van de mentor.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • dochter [dochter 1] , bijgestaan door mr. Ortelee;
  • dochter [dochter 2] , bijgestaan door mr. Dekker;
  • de mentor, bijgestaan door mr. Van Berk;
  • dochter [dochter 3] ;
  • dochter [dochter 4] .
2.4.1.
De betrokkene, zoon [zoon 1] en zoon [zoon 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 7 september 2015, waarin wordt medegedeeld dat er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van dochter [dochter 1] ingediend op 23 september 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van dochter [dochter 1] ingediend op 29 januari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 29 juni 2015 heeft dochter [dochter 2] verzocht ten behoeve van [betrokkene] een mentorschap in te stellen en [mentor 1] tot mentor te benoemen.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant voormeld verzoek van dochter [dochter 2] toegewezen.
3.3.
Dochter [dochter 1] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger
beroep gekomen.
3.4.
Dochter [dochter 1] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan.
Volgens de Aanbevelingen Mentorschap van het LOK is het uitgangspunt dat de betrokkene wordt gehoord, zo nodig op de verblijfplaats; dit is niet gebeurd. Een deskundigenverklaring waarop de kantonrechter zich zou kunnen baseren is niet aanwezig. Voor zover de CIZ-verklaring als zodanig geldt, is de vraag of een psychiater de situatie heeft onderzocht.
De betrokkene is geplaatst in een verpleegtehuis in [verblijfplaats] ( [provincie] ), ver buiten haar woonplaats [woonplaats] , waarbij in het geheel geen rekening is gehouden met de godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond van de betrokkene. De betrokkene wilde niet in een verpleegtehuis worden opgenomen. Dochter [dochter 1] stelt dat niet aangenomen kan worden dat de betrokkene zich niet heeft verzet tegen de opname in het verpleegtehuis. Bij gebrek aan wetenschap betwist dochter [dochter 1] , dat voldaan is aan artikel 60 lid 5 BOPZ. Een schriftelijke mededeling dat verzet tegen de opname mogelijk is, heeft de betrokkene niet ontvangen, althans daarvan heeft zij geen kennis gehad. Ter zitting van het hof heeft dochter [dochter 1] hieraan toegevoegd dat er een verschil in zorgvisie bestaat tussen haar en de mentor. De zussen en broer [zoon 1] delen de zorgvisie van de mentor. Dochter [dochter 1] is van mening dat de betrokkene zo lang mogelijk thuis dient te wonen omdat zij daar nog referentiepunten heeft, welke in de instelling ontbreken. Het gaat op dit moment niet goed met de betrokkene; zij wordt in de instelling gesedeerd gehouden. Voorts is sprake van een waslijst van gebeurtenissen en het nalaten van medische behandelingen waarvoor de mentor – naar de mening van dochter [dochter 1] – verantwoordelijk is.
Dochter [dochter 1] voert verder aan dat ingevolge artikel 1:452 lid 3 BW de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene ter zake de benoeming van de persoon van de mentor dient te worden gevolgd. De betrokkene heeft altijd verklaard dat dochter [dochter 1] tot mentor moest worden benoemd, zodra dat nodig mocht zijn. Dochter [dochter 1] verwijst naar de door haar overgelegde verklaring d.d. 7 december 2014. Dochter [dochter 1] is van mening dat de mentor niet als onafhankelijk en neutraal kan worden beschouwd, nu zij zich willens en wetens heeft verbonden met vier van de zes kinderen van de betrokkene. Ter zitting in hoger beroep heeft dochter [dochter 1] hieraan toegevoegd dat de mentor een rol heeft gespeeld bij de keuze van het verpleegtehuis waar de betrokkene verblijft en waar zij niet door de mentor noch door haar broer en zussen in is gekend.
3.5.
Dochter [dochter 2] voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan.
Partijen zijn het erover eens dat een mentorschap dient te worden ingesteld. Dochter [dochter 2] betwijfelt of het horen van de betrokkene zinvol is omdat zij haar wens waarschijnlijk niet meer kan uiten. Dochter [dochter 2] betwist dat sprake is van een uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene. De betrokkene heeft de overgelegde verklaringen niet opgesteld. Daarnaast is het de vraag of de betrokkene op het moment van het tekenen van deze verklaringen wilsbekwaam was, nu deze dateren van na de datum dat er bij de betrokkene Alzheimer is gediagnosticeerd. Dochter [dochter 2] stelt dat er gegronde redenen aanwezig zijn die zich tegen de benoeming van dochter [dochter 1] tot mentor verzetten, nu sprake is van ernstig verstoorde familieverhoudingen. Er dient daarom een professionele mentor te worden benoemd.
De huidige mentor voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een mentor in het Besluit Kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren. Zij neemt de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en culturele achtergrond van de betrokkene tot richtsnoer. Ter zitting in hoger beroep heeft dochter [dochter 2] hieraan toegevoegd dat veel punten die dochter [dochter 1] naar voren brengt zien op de verzorging van de betrokkene, waarvoor een aparte klachtprocedure bij de kantonrechter aanhangig is gemaakt. Dochter
[dochter 2] erkent dat het op dit moment niet goed gaat met de betrokkene; er is bij haar sprake van een progressieve ziekte. Dochter [dochter 2] heeft twijfels omtrent de persoon van de door dochter [dochter 1] voorgestelde mentor. Deze mentor is mentor voor personen met niet aangeboren letsel. Indien een andere mentor wordt benoemd dan dient dit een geheel onafhankelijke mentor te zijn, zonder kennis van één van partijen.
Dochter [dochter 2] is van mening dat het voor de vraag of de mentor terecht tot mentor van de betrokkene is benoemd, het niet relevant is in welk verpleegtehuis de betrokkene is geplaatst.
3.6.
De mentor voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan.
De mentor erkent dat de betrokkene niet door de kantonrechter is gehoord; er kan van de Aanbevelingen Mentorschap door de kantonrechter worden afgeweken.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geen beslissing genomen over de verblijfplaats van de betrokkene.
De mentor stelt dat sprake is van gegronde redenen die zich tegen de benoeming van dochter [dochter 1] tot mentor verzetten. De familieverhoudingen met de andere kinderen van de betrokkene zijn ernstig verstoord. De mentor stelt zich op het standpunt dat dochter [dochter 1] ongeschikt is om als mentor van de betrokkene te fungeren. De mentor is juist aangesteld als externe mentor, zodat enkel de belangen van de betrokkene worden behartigd. De mentor heeft ter zitting verklaard dat sprake is van een verschil in zorgvisie tussen de mentor en dochter [dochter 1] . De mentor vindt het lastig om tussen het gezin te opereren, maar wenst in het belang van de betrokkene het mentorschap voort te zetten. De door dochter [dochter 1] subsidiair voorgestelde mentor is niet geregistreerd bij het Landelijk Kwaliteitsbureau CBM. De mentor betwijfelt dan ook of sprake is van een professioneel mentorschap.
3.7.
Dochter [dochter 4] heeft ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – verklaard dat de mentor onpartijdig is. De mentor stond vermeld op de keuzelijst van de beroepsvereniging van mentoren. De mentor oefent haar taak streng en integer uit.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hoger beroep richt zich niet tegen de instelling van het mentorschap zelf. Niet in geschil is dat er voldoende gronden bestaan om een mentorschap conform artikel 1:450 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) in te stellen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:452 lid 1 BW benoemt de rechter bij het uitspreken van het mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Lid 4 van dit artikel bepaalt dat, indien de betrokkene gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot mentor wordt benoemd, tenzij lid 3 van toepassing is.
Is de vorige zin niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
3.8.3.
In geschil is de persoon die tot mentor van de betrokkene dient te worden benoemd. Wat ook zij van de door dochter [dochter 1] gestelde uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene,
het hof is van oordeel dat er gegronde redenen zijn die zich tegen zodanige benoeming verzetten en die tevens maken dat er aanleiding bestaat om af te wijken van de – indien aanwezig - wettelijke voorkeur voor de benoeming van dochter [dochter 1] , als kind van de betrokkene, tot mentor. Het hof overweegt daartoe dat sprake is van ernstig verstoorde familieverhoudingen, hetgeen maakt dat het niet in het belang van de betrokkene is om een lid van de familie tot mentor te benoemen. Ter zitting van het hof heeft dochter [dochter 1] erkend dat zij thans ook inziet dat het tot problemen zal leiden wanneer zij tot mentor van de betrokkene wordt benoemd, hetgeen voor haar de aanleiding vormde om het subsidiaire verzoek in te dienen.
3.8.4.
Ten aanzien van subsidiaire verzoek van dochter [dochter 1] overweegt het hof het volgende. Het is het hof gebleken dat dochter [dochter 1] van mening is dat de mentor haar taak niet goed uitvoert, maar deze mening wordt niet door haar zussen en broer [zoon 1] gedeeld. Daarbij komt dat dochter [dochter 1] haar stellingen op geen enkele wijze met verificatoire stukken heeft onderbouwd en deze stellingen ter zitting door haar zussen en de mentor gemotiveerd zijn weersproken. Dochter [dochter 1] heeft weliswaar een klacht tegen de mentor bij de kantonrechter ingediend, maar ook hieromtrent ontbreekt iedere (onderliggende) informatie bij het hof. Het hof komt tot de conclusie dat de kern van het geschil vooral gelegen is in een verschil van inzicht in de zorgvisie omtrent de betrokkene. Het hof is echter van oordeel dat een dergelijk verschil van inzicht omtrent de zorgvisie niet zonder meer wil zeggen dat de zorg die op dit moment aan de betrokkene wordt geboden onder de maat, dan wel niet toereikend is. Het is het hof naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep dan ook niet gebleken dat de mentor haar taken niet naar behoren uitoefent. Het hof ziet, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding om een ander persoon dan mevrouw [mentor 1] tot mentor te benoemen. Hetgeen dochter [dochter 1] verder nog in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Het hof zal derhalve de verzoeken in hoger beroep van dochter [dochter 1] afwijzen.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Proceskosten
3.10.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om dochter [dochter 1] te veroordelen in de proceskosten van het geding, zoals door dochter [dochter 2] en de mentor is verzocht.
De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, Kanton 's-Hertogenbosch, van 7 juli 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.A.R.M. van Leuven en M.A. Ossentjuk en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2016.