ECLI:NL:GHSHE:2016:1247

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
200.172.316/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijdrage in levensonderhoud en studie van jongmeerderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jongmeerderjarige, die in het verleden door de man aan de vrouw is betaald. De bewindvoerder van de jongmeerderjarige heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 april 2015 aangevochten, waarin de man werd verplicht om een maandelijkse bijdrage van € 165,- te betalen. De bewindvoerder verzocht om een verhoging van deze bijdrage naar € 759,34 per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2013. De man heeft in incidenteel appel verzocht om de bijdrage te verlagen naar nihil, met ingang van een bepaalde datum.

De mondelinge behandeling vond plaats op 16 februari 2016, waarbij beide partijen werden gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de man vanaf maart 2014 geen bijdrage meer heeft betaald en dat er een overeenkomst was tussen de man en de bewindvoerder over de bijdrage tot de jongmeerderjarige 21 jaar oud zou worden. Het hof heeft de grieven van de bewindvoerder verworpen, omdat deze niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhoudsbijdrage met grove miskenning van de wettelijke maatstaven was vastgesteld. De bewindvoerder heeft niet aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden waren die een aanpassing van de bijdrage rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk bekrachtigd, maar de bijdrage van de man met ingang van de jongmeerderjarige's meerderjarigheid op nihil vastgesteld. De beslissing is genomen door de rechters M.J. van Laarhoven, C.D.M. Lamers en H.M.A.W. Erven en is openbaar uitgesproken op 31 maart 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 31 maart 2016
Zaaknummer: 200.172.316/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/282416 / FA RK 14-4323
in de zaak in hoger beroep van:
[bewindvoerder],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die toebehoren aan:
[jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [jongmeerderjarige] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. E.E. Frenken,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.M. Veldhuis.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, tevens vermeerdering/wijziging verzoek, met producties, ingekomen ter griffie op 29 juni 2015, heeft de bewindvoerder verzocht voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de grieven van de bewindvoerder en, opnieuw rechtdoende, voor zover nodig onder aanvulling althans verbetering van gronden:
1. te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud en studie van [jongmeerderjarige]
met € 759,34 bij vooruitbetaling per maand te voldoen met ingang van 1 september 2013, althans met een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;
2. te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud en studie van [jongmeerderjarige] met € 484,03 bij vooruitbetaling per maand te voldoen met ingang van [geboortedatum] 2015, althans met een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2015, heeft de man verzocht het verzoek van de bewindvoerder af te wijzen.
Tevens heeft de man hierbij incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank met ingang van [geboortedatum] 2015 de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van [jongmeerderjarige] heeft vastgesteld op € 197,47 per maand en opnieuw rechtdoende die bijdrage met ingang van [geboortedatum] 2015 op nihil te stellen.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 22 september 2015, heeft de bewindvoerder verzocht de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek van de man als ongegrond en onbewezen volledig af te wijzen en de beschikking waarvan beroep voor zover het de grief van de man betreft en voor zover niet vernietigd op grond van het principaal beroep van de bewindvoerder, te bekrachtigen voor zover nodig onder verbetering dan wel aanvulling van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 februari 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Frenken;
  • de man, bijgestaan door mr. Veldhuis.
Aan de echtgenote van de man is als diens begeleider bijzondere toegang verleend.
2.3.1.
[jongmeerderjarige] is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 december 2014;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de bewindvoerder d.d. 2 februari 2016;
  • de ter zitting door de advocaat van de bewindvoerder overgelegde pleitnotitie.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de man en mevrouw [de vrouw] (hierna te noemen: de vrouw) is op [geboortedatum] 1994 in de gemeente [gemeente] [jongmeerderjarige] geboren.
[jongmeerderjarige] is op [geboortedatum] 2012 (jong)meerderjarig geworden.
3.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 7 februari 2007 heeft de rechtbank Zutphen, voor zover thans van belang, bepaald dat de man ten behoeve van [jongmeerderjarige] een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te voldoen van € 225,- per maand.
Bij beschikking van 4 december 2007 heeft het gerechtshof Arnhem voormelde beschikking voor zover het de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] betreft bekrachtigd.
3.3.
Bij beschikking van 27 april 2010 heeft het gerechtshof Arnhem met wijziging van de onder 3.2. vermelde beschikking van de rechtbank Zutphen van 7 februari 2007 de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] met ingang van 1 december 2008 op nihil bepaald.
3.4.
Bij beschikking van 6 april 2012 is een bewind ingesteld over alle goederen die [jongmeerderjarige] toebehoren of zullen toebehoren.
3.5.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad, verklaarde beschikking heeft de rechtbank - naar het hof begrijpt: met wijziging van de onder 3.3. vermelde beschikking van het gerechtshof Arnhem - bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [jongmeerderjarige] moet voldoen een bedrag van € 165,- per maand met ingang van 1 september 2013 en een bedrag van € 194,47 per maand met ingang van [geboortedatum] 2015.
3.6.
De bewindvoerder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het betreft de vastgestelde bijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] met ingang van [geboortedatum] 2015 en is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
3.7.
De grieven van partijen zien enerzijds op de behoefte van [jongmeerderjarige] en anderzijds op de draagkracht van de man.
3.8.
De ingangsdatum van de wijziging van de eerder bepaalde onderhoudsbijdrage, zijnde
1 september 2013, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Bijdrage in het levensonderhoud van [jongmeerderjarige] tot [geboortedatum] 2015
3.9.
De bewindvoerder voert met grief 1 aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in de onderhavige zaak de op grond van de eerdere overeenkomst geldende bijdrage slechts kan worden gewijzigd indien voldaan is aan een van de voorwaarden van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens de bewindvoerder dient uit de arresten van de Hoge Raad van 24 november 1972, NJ 1973/288 en van 6 april 2012, LJN BV2361 te worden afgeleid dat de rechter in het onderhavige geval niet aan deze voorwaarden gehouden is, maar zelfstandig over de onderhoudsbijdrage kan oordelen zonder daarbij gebonden te zijn aan hetgeen tussen partijen is afgesproken.
De man heeft de grief van de bewindvoerder gemotiveerd weersproken.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de man op verzoek van de bewindvoerder met ingang van april 2012 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [jongmeerderjarige] heeft voldaan van € 165,- per maand. Voorts staat vast dat de man vanaf maart 2014 niet langer een bijdrage voldoet.
De rechtbank heeft - in hoger beroep niet bestreden - vastgesteld dat sprake was van een overeenkomst tussen de man en de bewindvoerder ten aanzien van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [jongmeerderjarige] , welke overeenkomst in beginsel zag op de periode totdat [jongmeerderjarige] 21 jaar oud wordt ( [geboortedatum] 2015).
Het hof volgt de bewindvoerder niet in haar standpunt dat de rechter de vrijheid heeft om in afwijking van hetgeen partijen ter zake onderling zijn overeengekomen, de onderhoudsbijdrage te wijzigen, zonder dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:401 BW, volgens welke voorwaarden van relevante gewijzigde omstandigheden of van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven sprake dient te zijn. Grief 1 van de bewindvoerder faalt derhalve.
Het hof stelt vast dat de bewindvoerder ook in hoger beroep aan haar wijzigingsverzoek niet ten grondslag heeft gelegd dat sprake is van een wijziging van omstandigheden.
3.11.
Grief 2 van de bewindvoerder houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bewindvoerder onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat de overeenkomst destijds is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De bewindvoerder stelt dat zij in april 2012 een overzicht heeft gemaakt van de kosten van [jongmeerderjarige] en tot de conclusie kwam dat sprake was van een tekort van € 330,-, terwijl de werkelijke behoefte van [jongmeerderjarige] € 759,34 per maand (inclusief meerkosten mentoraat en bewind en zak- en kleedgeld) bedroeg. Nu de draagkracht van de man ruim voldoende was om dit laatste bedrag te betalen en met de draagkracht van de vrouw - anders dan de bewindvoerder destijds heeft gedaan - geen rekening moet worden gehouden, had de bijdrage van de man
€ 759,34 per maand dienen te zijn in plaats van de overeengekomen bijdrage van € 165,- per maand.
De man heeft de grief van de bewindvoerder gemotiveerd weersproken.
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1: 401 lid 5 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
Het hof is van oordeel dat de bewindvoerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] is overeengekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De bewindvoerder heeft aan de hand van een als productie 10 overgelegd overzicht verklaard dat zij destijds de behoefte van [jongmeerderjarige] heeft berekend op basis van de feitelijk gedane uitgaven ten behoeve van [jongmeerderjarige] . Het enkele feit dat de bewindvoerder thans op basis van het gegeven dat een aantal posten niet in de berekening van die behoefte is meegenomen, op een hogere behoefte uitkomt, maakt niet dat de bepaling van de behoefte destijds met grove miskenning van de wettelijke maatstaven heeft plaatsgevonden. Het hof is voorts - anders dan de bewindvoerder heeft aangevoerd - van oordeel dat zowel de man als de vrouw naar draagkracht dienen bij te dragen in de behoefte van [jongmeerderjarige] . Gelet op het voorgaande faalt grief 2.
3.13.
Nu de grieven 1 en 2 van de bewindvoerder falen, dient de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van [jongmeerderjarige] met ingang van 1 september 2013 tot [geboortedatum] 2015 is vastgesteld op € 165,- per maand, te worden bekrachtigd.
Bijdrage in het levensonderhoud van [jongmeerderjarige] vanaf [geboortedatum] 2015
3.14.
Het hof ziet aanleiding eerst de grief van de man te bespreken. Deze grief houdt in dat de rechtbank de aanvullende behoefte van [jongmeerderjarige] ten onrechte heeft becijferd op € 388,94 per maand. In het kader van deze grief is de meest vergaande stelling van de man dat alle kosten voor [jongmeerderjarige] uit zijn Wajong-uitkering, de zorgtoeslag en het PGB kunnen worden voldaan, zodat er geen aanvullende behoefte resteert.
De bewindvoerder heeft daar tegen in gebracht dat het ontvangen PGB dient te worden besteed aan het inkopen van zorg en derhalve de behoefte van [jongmeerderjarige] niet verlaagt.
3.15.
Het hof is van oordeel dat, nu de man de aanvullende behoefte van [jongmeerderjarige] gemotiveerd heeft betwist, het op de weg van de bewindvoerder had gelegen met stukken te onderbouwen waaraan het door [jongmeerderjarige] ontvangen PGB wordt besteed. Nu zij dit heeft nagelaten, moet het ervoor worden gehouden dat alle kosten van [jongmeerderjarige] kunnen worden voldaan uit zijn Wajong-uitkering, de zorgtoeslag en het PGB. Uit het voorgaande volgt dat [jongmeerderjarige] geen behoefte meer heeft aan enige bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud. Om die reden zal het hof de door de man te betalen bijdrage met ingang van [geboortedatum] 2015 op nihil bepalen. De grief van de man slaagt. Gelet op het slagen van deze grief, behoeven de overige grieven van de bewindvoerder geen bespreking meer.
3.16.
De beschikking waarvan beroep dient derhalve gedeeltelijk te worden vernietigd.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 april 2015, voor zover daarbij de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 1994 in de gemeente [gemeente] , met ingang van 1 september 2013 tot [geboortedatum] 2015 is vastgesteld op € 165,- per maand;
vernietigt voormelde beschikking voor het overige, behoudens de beslissing over de proceskosten, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt met ingang van [geboortedatum] 2015 de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 1994 in de gemeente [gemeente] , vast op nihil;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, C.D.M. Lamers en
H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2016.