In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over huwelijkse vermogensrecht. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen de vrouw en de man over de afwikkeling van hun huwelijkse vermogensrechtelijke afspraken, specifiek met betrekking tot een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding. De vrouw, appellante in principaal appel en verweerster in incidenteel appel, werd vertegenwoordigd door mr. Ph.C.M. van der Ven, terwijl de man, verweerder in principaal appel en appellant in incidenteel appel, werd bijgestaan door mr. M.N.G.H. Brech.
De procedure volgde op eerdere tussenbeschikkingen van het hof, waarin onder andere werd bepaald dat er een deskundigenonderzoek zou plaatsvinden. De deskundige, dhr. drs. J.C.E. van Kollenburg RA, had aangegeven dat het onderzoek meer tijd in beslag nam dan aanvankelijk verwacht, en verzocht om een aanvullend voorschot van € 7.986,= voor de kosten van het onderzoek. De vrouw stemde in met dit verzoek, terwijl de man bezwaar maakte tegen de verhoging van het voorschot.
Het hof oordeelde dat de deskundige voldoende had aangetoond dat het onderzoek meer tijd vergde en besloot dat de kosten van het aanvullende voorschot door beide partijen, ieder voor de helft, moesten worden gedragen. De uitspraak werd gedaan op 31 maart 2016, waarbij het hof de verdere beslissingen aanhield en de zaak naar de rol van 12 mei 2016 verwees voor een deskundigenbericht. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de rechters W.H.B. den Hartog Jager, M.J. van Laarhoven en A.E. van Solinge.