4.1Het hof gaat in dit geding uit van de volgende feiten.
a. [appellant] en [geïntimeerde 1] zijn broer en zus. In 1974 hebben zij met nog enkele broers en zussen onderling een stuk grond gemeente [gemeente] sectie [sectieletter] nummer [sectienummer] , groot 2.28.50 ha verdeeld. In dat kader is aan [geïntimeerde 1] het perceel toebedeeld dat thans kadastraal bekend is als gemeente [gemeente] sectie [sectieletter] nummer [sectienummer] , groot 38 are (producties 2, 3 en 4 conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in (voorwaardelijke) reconventie). Hierna genoemd “het perceel”.
b. [appellant] is het perceel blijven gebruiken. Uit een brief van 27 januari 1984 van [appellant] aan [geïntimeerden] blijkt dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat hij het perceel pacht van [geïntimeerden] (productie 6 conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in (voorwaardelijke) reconventie).
c. Bij vonnis van de rechtbank Roermond van 15 november 1990, waarbij [geïntimeerde 1] als eiseres optrad en [appellant] als gedaagde, is - kort gezegd en voor zover thans van belang - a) voor recht verklaard dat aan [geïntimeerde 1] ingevolge de in 1974 plaatsgevonden hebbende toebedeling in het kader van erfopvolging de eigendom toebehoort van het perceel en b) is [appellant] veroordeeld tot ontruiming daarvan (productie 2 dagvaarding in eerste aanleg). Bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 9 december 1992 (productie 3 dagvaarding in eerste aanleg) is voormeld vonnis op de net genoemde onderdelen a) en b) bekrachtigd. Voormeld vonnis en arrest zijn op 13 oktober 1994 aan [appellant] betekend. De executie is niet doorgezet. [appellant] heeft het perceel niet ontruimd en heeft het perceel tot op heden in gebruik.
d. De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van voormelde rechterlijke uitspraken is extinctief verjaard.
e. Bij brief van 11 oktober 1996 (productie 8 conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in (voorwaardelijke) reconventie) heeft [appellant] onder meer het volgende aan [geïntimeerde 1] geschreven:
“(….)
“Aangezien ik nog altijd in het u toe bedeelde stukje land geïnteresseerd ben lijkt het mij raadzaam dat uzelfmet mij hier over kontakt opneemt om uiteindelijk aan een tonnen hoge schadeclaim te ontkomen.”.
(….)
f. Bij brief van 4 november 1996 aan [geïntimeerde 1] (productie 9 conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in (voorwaardelijke) reconventie) schrijft [appellant] onder meer het volgende:
“(….)
Omdat volgens uw zeggen het stukje land gelegen aan [het adres] de minimale oppervlakte van 50 are die nodig zijn om als bouwkavel te dienen niet haalt, is het stukje land voor u vrijwel waardeloos geworden en daarom lijkt het mij raadzaam voornoemd perceel aan mij over te dragen c.q. te verkopen om uiteindelijk aan een langdurig en kostbaar juridisch steekspel te ontkomen.(….)”.
g. [geïntimeerden] zijn in de daartoe bestemde registers geregistreerd als rechthebbenden op het perceel en betalen uit dien hoofde ook de daarop rustende zakelijke (gemeentelijke) lasten.
h. [appellant] heeft de afgelopen jaren op het perceel asperges geteeld en paarden gehouden.
4.2.1[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie, na intrekking van de aan [geïntimeerden] op 10 juli 2013 uitgereikte dagvaarding en na mededeling bij akte van 23 augustus 2013 dat hij geen procedure start ex art. 3:27 BW zoals per abuis in de dagvaarding is blijven staan, maar een procedure ex art. 3:302 BW, gevorderd een verklaring voor recht dat het perceel kadastraal bekend is als [gemeente] [sectieletter] [sectienummer] , groot 38 are, coördinaten [coördinaten] , locatie [het adres] [plaats] LB [het adres] [plaats] LB in eigendom toebehoort aan hem, [appellant] . Hij heeft verder medewerking van [geïntimeerden] gevorderd met het inschrijven van de verjaring ex art. 3:17 lid 1 sub i BW, op verbeurte van een dwangsom.
4.2.2[geïntimeerden] hebben na wijzing eis in reconventie gevorderd:
I. een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] eigenaar zijn van het perceel kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer] , groot 38 are, althans dat [appellant] niet door verjaring eigenaar is geworden van het perceel kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer] , groot 38 are en dat [appellant] derhalve inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [geïntimeerden] en onrechtmatig handelt jegens [geïntimeerden] ;
II. en III. veroordeling van [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting om binnen een maand na dagtekening van het vonnis het perceel te ontruimen en het perceel ontruimd te houden, en [appellant] te verbieden om gebruik te maken van het perceel, kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer] , groot 38 are, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of een gedeelte van een dag en per overtreding indien niet, of slechts gedeeltelijk binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan het vonnis is voldaan;
IV. veroordeling van [appellant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen wegens buitengerechtelijke kosten € 904,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de genomen conclusie tot aan de dag der algehele voldoening;
V. veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten, met bepaling dat hij wettelijke rente over die kosten verschuldigd zal zijn indien hij deze niet heeft betaald binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis;
VI. veroordeling van [appellant] om te betalen € 1.508,-, te vermeerderen met wettelijke rente ter zake de door [geïntimeerde 1] ten onrechte betaalde onroerendzaakbelasting ‘gebruiker’;
in voorwaardelijke reconventie:
VII. veroordeling van [appellant] om te betalen € 3.406,-, nog te vermeerderen met de waterschapsbelasting en de wettelijke rente, ter zake de door [geïntimeerde 1] ten onrechte betaalde onroerendzaakbelasting ‘gebruiker’ en ‘eigenaar’.
4.2.3De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis overwogen, kort gezegd, dat niet blijkt dat [geïntimeerden] hun eigendom en/of het bezit van het perceel hebben willen prijsgeven en dat blijkt dat [appellant] pas bij schrijven van 22 februari 2013 zich voor het eerst tot [geïntimeerden] heeft gewend met de mededeling dat hij door verjaring eigenaar is geworden. Hierbij is niet komen vast te staan, aldus de rechtbank, dat [appellant] vóór of op 10 december 2012 handelingen heeft verricht waaruit ondubbelzinnig blijkt dat hij het eigendoms- en bezitsrecht van [geïntimeerden] openlijk heeft tegengesproken. De rechtbank heeft vervolgens bij dictum in conventie en reconventie en onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen:
- voor recht verklaard dat [geïntimeerden] eigenaar zijn van het perceel;
- [appellant] veroordeeld om het perceel te ontruimen, ontruimd te houden en hem verboden verder gebruik te maken van het perceel op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan indien hij niet binnen twee maanden na betekening van het vonnis het perceel heeft ontruimd en het verdere gebruik daarvan niet heeft gestaakt, tot een maximum van € 10.000,-;
- [appellant] veroordeeld in de proceskosten van de conventie en de reconventie en in de nakosten, de nakostenveroordeling te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het meer of anders gevorderde is afgewezen.