ECLI:NL:GHSHE:2016:1161
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Poging tot afpersing met gebruik van een taser tegen een weerloos slachtoffer
In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van poging tot afpersing. Het hof oordeelde dat de verdachte meerdere malen een taser op het lichaam van het slachtoffer heeft geplaatst en haar stroomschokken heeft toegediend terwijl zij weerloos op de grond lag. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en had ook een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij behandeld. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het eerdere vonnis vroeg. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof over de bewezenverklaring, maar heeft verweer gevoerd tegen de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar de beslissing op de vordering van de benadeelde partij vernietigd, omdat deze vordering op nihil was gesteld.
Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de impact op het slachtoffer. De verdachte had eerder een soortgelijk feit gepleegd en bevond zich in de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Gezien de gewelddadigheid van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer, heeft het hof de opgelegde straf van vier jaar gevangenisstraf passend geacht. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, en het hof heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.