ECLI:NL:GHSHE:2016:1161

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
20-002666-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met gebruik van een taser tegen een weerloos slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van poging tot afpersing. Het hof oordeelde dat de verdachte meerdere malen een taser op het lichaam van het slachtoffer heeft geplaatst en haar stroomschokken heeft toegediend terwijl zij weerloos op de grond lag. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en had ook een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij behandeld. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het eerdere vonnis vroeg. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof over de bewezenverklaring, maar heeft verweer gevoerd tegen de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar de beslissing op de vordering van de benadeelde partij vernietigd, omdat deze vordering op nihil was gesteld.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de impact op het slachtoffer. De verdachte had eerder een soortgelijk feit gepleegd en bevond zich in de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Gezien de gewelddadigheid van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer, heeft het hof de opgelegde straf van vier jaar gevangenisstraf passend geacht. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, en het hof heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002666-15
Uitspraak : 25 maart 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 augustus 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-700029-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van een poging tot afpersing veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met VI-zaaknummer
99-000101-51.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof omtrent de bewezenverklaring van de tenlastelegging, zoals die is opgenomen in het vonnis van de rechtbank. De raadsman heeft verweer gevoerd ten aanzien van de opgelegde straf in het licht van de beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met VI-zaaknummer 99-000101-51. Hij heeft ook verweer gevoerd ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve wat betreft de strafmotivering en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen worden de betreffende onderdelen van het vonnis van de rechtbank als hierna volgt vervangen.
Op te leggen straf of maatregel
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan hem een lagere gevangenisstraf zal worden opgelegd dan de door de rechtbank opgelegde straf. Daarbij heeft de raadsman aandacht gevraagd voor de omstandigheden waaronder het ten laste gelegde is begaan, nu de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat zijn tante geld achterhield uit de erfenis van zijn vader. Voorts heeft de raadsman betoogd dat bij de hoogte van de op te leggen straf rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat tevens aanhangig is een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ter zake van 487 dagen gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij gelet op de navolgende omstandigheden.
De verdachte heeft op 7 februari 2015 planmatig gehandeld door zijn tante, die iedere zaterdagochtend haar moeder bezocht in het bejaardentehuis daar op te wachten. Hij wilde geld en om dit af te dwingen heeft hij meerdere malen een taser op haar lichaam geplaatst, terwijl zij weerloos op de grond lag. Het slachtoffer beschrijft dat de vonken er vanaf sprongen en dat zij steeds schokken voelde. Het deed veel pijn en zij heeft gevreesd voor haar leven. Verdachte heeft gebruik gemaakt van een wapen dat in potentie dodelijke gevolgen kan hebben.
Het gaat hier om een zeer gewelddadig feit waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt en dat in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt. Daar komt bij dat het feit is gepleegd in een bejaardentehuis, een omgeving waar veel (kwetsbare) ouderen wonen, die getuige zijn geweest van het onderhavige feit.
Het delict is een laffe daad, gepleegd door een 32 jarige man tegen een 60 jarige vrouw. Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen - naast de eventuele lichamelijk gevolgen - nog langdurig last hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat daarvan ook sprake is in de onderhavige strafzaak.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 januari 2016 blijkt dat hij eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld ter zake van een soort gelijk feit. Op het moment dat verdachte het onderhavige feit begin, bevond hij zich in de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het kader van die eerdere veroordeling. Verdachte droeg een enkelband. Deze omstandigheid heeft de verdachte er evenwel niet van kunnen weerhouden opnieuw ernstig in de fout te gaan.
Gelet op het bovenstaande acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, zoals door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden. Het hof komt, zoals reeds vermeld, tot een bevestiging van de door de rechtbank opgelegde straf.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 764,46, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten van tenuitvoerlegging. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
In het wensenformulier d.d. 10 oktober 2015 heeft de benadeelde partij vermeld dat zij haar vordering verlaagt met een bedrag van € 764,46. Daarmee is de vordering van de benadeelde partij op nihil gesteld. Om die reden zal het hof de vordering alsnog afwijzen. Het hof acht termen aanwezig om te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. E.N. van der Spoel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 25 maart 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. E.N. van der Spoel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.