ECLI:NL:GHSHE:2016:113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
HD 200.135.709_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goede trouw van pandhouder bij in vuistpand neming van zaken met eigendomsvoorbehoud

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de vraag of de Coöperatieve Rabobank te goeder trouw heeft gehandeld bij de in vuistpandneming van zaken die onder eigendomsvoorbehoud waren geleverd door [X.] Rondcartonnagefabriek BV. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 11 augustus 2015, waarin het hof de grief van [appellante] gegrond achtte voor zover deze het oordeel van de kantonrechter bestreed dat de bank op basis van een mededeling van de bestuurder van Just Labels te goeder trouw mocht uitgaan van diens beschikkingsbevoegdheid. Het hof vroeg nadere informatie van partijen over de aanwezigheid van de door [appellante] geleverde zaken in de verhuurde ruimte. De bank overhandigde een taxatierapport en een inventarislijst, maar het hof concludeerde dat er geen duidelijke relatie was tussen de geïnventariseerde zaken en de door [appellante] geleverde kokers. Het hof oordeelde dat de bank niet onrechtmatig had gehandeld en dat de vordering van [appellante] tot schadevergoeding niet kon slagen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwees [appellante] in de proceskosten van het principaal appel, terwijl de kosten van het incidenteel appel werden gecompenseerd. De uitspraak werd gedaan op 19 januari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.135.709/01
arrest van 19 januari 2016
in de zaak van
[X.] Rondcartonnagefabriek BV,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. H. Reitsma te Amsterdam,
tegen
Coöperatieve Rabobank [regio] U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de bank,
advocaat: mr. I. Soetens te Eindhoven,
als vervolg op het tussenarrest van 11 augustus 2015 in het bij exploot van dagvaarding van 14 oktober 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis (zaaknr. 875903 CV EXPL 13-1098) van de rechtbank Oost-Brabant, kanton 's-Hertogenbosch, van 1 augustus 2013, gewezen tussen [appellante] als eiseres en de bank als gedaagde.

5.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 11 augustus 2015;
  • de akte overlegging producties van 8 september 2015 van de bank;
  • de antwoordakte na tussenarrest van 6 oktober 2015 van [appellante] ;
  • de antwoordakte van 3 november 2015 van de bank.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.1.
Bij het tussenarrest van 11 augustus 2015 heeft het hof de grief in het principaal appel gegrond geacht voor zover [appellante] met die grief het oordeel van de kantonrechter heeft bestreden dat de bank op grond van de enkele mededeling van de bestuurder van Just Labels, dat zich onder de in vuistpand genomen zaken geen zaken bevonden die haar niet in eigendom toebehoorden, te goeder trouw heeft mogen uitgaan van beschikkingsbevoegdheid van Just Labels ten aanzien van de door [appellante] onder eigendomsvoorbehoud geleverde partij kokers.
6.1.2.
Het hof heeft ter beantwoording van de vraag in hoeverre de door [appellante] op 6 en 7 maart 2012 aan Just Labels geleverde zaken in de verhuurde ruimte aanwezig zijn geweest nadere informatie van partijen gevraagd. Aan de bank werd verzocht om overlegging van de inventarisatie van [Taxaties] van de op 19 maart 2012 in vuistpand genomen zaken en, voor zover voorhanden, van enig bescheid waaruit kon blijken van de door de bank aan Blana B.V. verkochte zaken. Aan de hand van die stukken zou [appellante] bij een door haar te nemen akte kunnen aangeven welk deel van de door haar geleverde kokers zich onder de in vuistpand genomen zaken heeft bevonden. [appellante] zou bij die akte tevens kunnen aangeven of zij, indien zij dit aan de hand van die stukken niet kan aangeven, op andere wijze bewijs daarvan wil leveren.
6.1.3.
De bank heeft hierop bij akte van 8 september 2015 overgelegd: (1) het taxatierapport d.d. 22 maart 2012 van [Taxaties] van de in vuistpand genomen kantoor- en bedrijfsinventaris, het rollend materieel en de voorraad van Just Labels, (2) de koopovereenkomst d.d. 3 april 2012 tussen de bank als verkoper en Blana B.V. als koper van de in vuistpand genomen zaken en (3) een door [Taxaties] opgestelde inventarislijst d.d. 23 mei 2012.
6.1.4.
In het taxatierapport van 19 maart 2012, waarbij het totaal van de in vuistpand genomen zaken is getaxeerd op € 415.000,=, is op pagina 22 ten aanzien van de voorraad tot de volgende benadering gekomen:
“restrollen € 17.000,-rollen gereed voor producten € 20.000,-onderhanden werk € 27.000,-gereed product courant € 42.000,-
gereed product incourant € 42.000,-”
Verder is ten aanzien van de voorraad vermeld:
“Het eigendomsvoorbehoud is volgens de ondernemer heel beperkt en is meegenomen voor € 10.000,- op het totaal.”De voorraad werd in totaal gewaardeerd op € 140.000,=.
De als productie 3 overgelegde inventarisatielijst bevat 102 onderdelen van diverse ‘rollen’.
6.2.1.
De hiervoor genoemde inventarislijst behelst een opsomming van diverse rollen, aangeduid, met verschillende namen (Frimpens, Robuskin, Fasson, UPM, Intercoat, Gascogne, Scandstick, Therme Top, Raflatac, Ritrama, Flexcon, SIHL, Frimues) en van rollen die aangeduid worden als ‘diverse restanten niet identificeerbaar’, ‘aangebroken rollen niet identificeerbaar’ en ‘diverse restantrollen’. Enige duidelijke relatie van de geïnventariseerde zaken met de door [appellante] op 6 en 7 maart 2012 geleverde partij kokers kan uit de inventarisatielijst niet worden afgeleid. In haar antwoordakte na tussenarrest (14 t/m 16) komt [appellante] zelf tot diezelfde conclusie.
6.2.2.
In de als productie 2 overgelegde koopovereenkomst tussen de bank als verkoper en Blana als koper is de verkochte voorraad niet nader gespecificeerd. Blijkens art. 1 van die overeenkomst zijn verkocht:
“(…) de roerende zaken zich bevindende in het registergoed te [plaats] aan [adres] , voor zover belast met een pandrecht ten behoeve van de bank en niet in eigendom toebehorende aan derden (…)”.In art. 1 is verder vermeld
: “Uitgezonderd van het verkochte betreft de door Scandstick geclaimde geleverde en onaangebroken voorraad uit hoofde van haar eigendomsvoorbehoud (…)”.
6.2.3.
Uit de na het tussenarrest overgelegde producties moet worden geconcludeerd dat, voor zover zich onder de voorraad zaken bevinden die door [appellante] zijn geleverd en door Just Label nog niet aan [appellante] zijn betaald, die zaken, anders dan kennelijk de door Scandstick geleverde zaken, niet geïndividualiseerd en duidelijk afgescheiden van de werkvoorraad in het pand te [plaats] aanwezig zijn geweest. Ten aanzien van dergelijke – in de totale voorraad opgenomen en daarvan niet zichtbaar afgescheiden - zaken behoefde van de bank niet te worden gevergd dat zij bij de in vuistpandneming nader onderzocht van welke leverancier de diverse zaken afkomstig waren en of zich daaronder mogelijk zaken bevonden uit leveranties onder eigendomsvoorbehoud die door Just Label onbetaald waren gelaten. De bank heeft, met andere woorden, dergelijke in de algemene voorraad opgenomen zaken niet hoeven te onderkennen als
‘door [appellante] geleverde voorraad’.Voor zover ten tijde van de invuistpandneming in die algemene voorraad onderdelen van de door [appellante] op 6 en 7 maart geleverde zaken aanwezig zijn geweest, heeft de bank die zaken te goeder trouw mogen rekenen tot de onder haar pandrecht vallende zaken. Voor die, niet afgezonderde en specifiek tot [appellante] te herleiden, voorraad gaat hetgeen het hof in r.o. 3.3.6 van het tussenarrest van 11 augustus 2015 heeft overwogen, niet op. Het hof begrijpt uit de inventarislijst en de reacties van [appellante] en de bank na overlegging van die lijst dat, anders dan uit de aan het slot van r.o. 3.3.6 van het tussenarrest geciteerde passage in de brief van 26 oktober 2012 van de advocaat van de bank zou kunnen worden begrepen, van één afgezonderde pallet met kokers van [appellante] geen sprake is geweest. Het hof is met de bank van oordeel dat de op de kokers aanwezige ISO 9001:2008 code, een code bestaande uit zes cijfers, de kokers wellicht voor [appellante] herkenbaar doet zijn maar dat voor de bank in die enkele codering geen duidelijke individualisering van de rollen als afkomstig van [appellante] gelegen kan worden geacht.
6.2.4.
In haar reactie op de door de bank overgelegde producties heeft [appellante] aangegeven dat op een aantal foto’s in het taxatierapport rollen zichtbaar zijn die door haar zijn geleverd. Het enkele feit dat in de gemengde voorraad enkele zaken mogelijk kunnen worden geïdentificeerd als afkomstig van [appellante] is echter, zoals hiervoor overwogen, onvoldoende om ten aanzien van die zaken te concluderen dat deze geïndividualiseerd als (geheel of gedeeltelijk) door [appellante] op 6 en 7 maart geleverde en onbetaald gebleven voorraad in het pand te [plaats] aanwezig zijn geweest.
6.2.5.
[appellante] heeft verder nog opgemerkt dat geen behoorlijke inventarisatie heeft plaatsgevonden en dat het voor risico van de bank moet komen dat de bank onvoldoende heeft gedocumenteerd welke voorraadgoederen ten tijde van de invuistpandneming aanwezig waren en welke goederen zijn verkocht. Het hof verwerpt dit standpunt van [appellante] . De omstandigheid, dat de door [appellante] onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken niet meer als zodanig herkenbaar aanwezig zijn geweest, is een omstandigheid die, zoals in r.o. 6.2.3 overwogen, de bank niet kan worden tegengeworpen maar voor risico van [appellante] zelf komt. Het is een risico dat kleeft aan het feit dat een verkoper de zaken ter beschikking van de koper heeft gesteld en de koper die zaken heeft doen opgaan in de algemene voorraad.
6.2.6.
Het hiervoor overwogene betekent dat de bank geen onrechtmatig handelen kan worden verweten ten aanzien van de verkoop van mogelijk in de voorraad aanwezige doch onvoldoende te individualiseren zaken die door [appellante] op 6 en 7 maart 2012 aan Just Labels zijn geleverd en onbetaald zijn gebleven. De vordering van [appellante] tot schadevergoeding stuit daarop af. De grief in het principaal appel kan daarom, hoewel deels gegrond, niettemin geen doel treffen. Voor nadere bewijsvoering – ten aanzien waarvan [appellante] bovendien te kennen heeft gegeven daarvan om proceseconomische redenen af te zien - is geen grond.
6.3.
Op grond van het voorgaande zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. [appellante] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het principaal appel worden verwezen voor zover het de tot het tussenarrest gevallen kosten betreft. Het hof zal de na het tussenarrest gemaakte kosten van het principaal appel tussen partijen compenseren nu die kosten naar het oordeel van het hof mede zijn veroorzaakt doordat de bank niet eerder in de procedure eigener beweging de door het hof in het tussenarrest gevraagde en voor de beslissing relevant gebleken bescheiden heeft overgelegd.
In het incidenteel appel kan een proceskostenveroordeling achterwege blijven omdat de in dat appel aan de orde gestelde vraag ook krachtens de devolutieve werking van het appel aan de orde zou zijn gekomen.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten van het principaal appel voor wat betreft de na het tussenarrest gemaakte kosten in die zin tussen partijen dat elke partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt voor het overige [appellante] in de proceskosten van het principaal appel, welke overige kosten aan de zijde van de bank tot op heden worden begroot op € 683,= aan verschotten en op € 545,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, C.W.T. Vriezen en
J.C.J. van Craaikamp en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 januari 2016.
griffier rolraadsheer