ECLI:NL:GHSHE:2016:1066

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
200.185.458/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 26 november 2014 de schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar op verzoek van de bewindvoerder is deze regeling op 21 oktober 2015 tussentijds beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet naar behoren voldeed aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waaronder het niet tijdig verstrekken van informatie over zijn inkomsten uit een glazenwasbedrijf en het niet voldoen aan de sollicitatieplicht. De appellant had weliswaar een kasboek bijgehouden, maar dit bleek onvolledig en niet controleerbaar. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende had aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen voldeed. Het hof concludeerde dat de appellant nieuwe schulden had laten ontstaan en dat hij niet had voldaan aan de voorwaarden die aan de voortzetting van zijn onderneming waren verbonden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 maart 2016
Zaaknummer : 200.185.458/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/14/991 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. D.M. Terpstra te Rijen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 januari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 februari 2016 heeft [appellant] , naar het hof begrijpt, verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de toepassing van de schuldsaneringsregeling voort te zetten.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Terpstra,
- mr. [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 1 maart 2016, 4 maart 2016 en 7 maart 2016;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 22 februari 2016 en 26 februari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 26 november 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 21 oktober 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Schuldenaar drijft, met toestemming van de rechter-commissaris een glazenwasbedrijf. Schuldenaar heeft nagelaten de bewindvoerder te informeren over zijn inkomen uit dit bedrijf ondanks dat de bewindvoerder hier meerdere malen om heeft verzocht. Dat schuldenaar de bewindvoerder heeft geïnformeerd over de uitkomst van en optelsom gemaakt aan de hand van een kasboek, is onvoldoende. (…)
Het is de schuldenaar naar het oordeel van de rechtbank toe te rekenen dat hij ondanks meerdere verzoeken heeft nagelaten kopieën van het kasboek vanaf aanvang schuldsaneringsregeling aan de bewindvoerder toe sturen. Dit geldt eveneens voor de kilometeradministratie. (…)
Schuldenaar drijft het glazenwasbedrijf niet fulltime. De rechter-commissaris heeft schuldenaar niet ontheven uit de sollicitatieplicht. (…)
Schuldenaar heeft alleen over de maanden februari 2015 en maart 2015 aangetoond drie respectievelijk vier sollicitatiebrieven te hebben verstuurd. Dat betekent dat schuldenaar gedurende elf maanden niet heeft aangetoond dat hij heeft gesolliciteerd. (…)
Ten aanzien van de afdrachtverplichting valt niet vast te stellen of schuldenaar hier al dan niet volledig aan heeft voldaan. Omdat schuldenaar onvoldoende informatie heeft aangeleverd, is het voor de bewindvoerder niet mogelijk exact te berekenen of al dan niet sprake is van een achterstand. De bewindvoerder schat dat sprake is van een achterstand in de afdrachten aan de boedel van € 4.611,15. (…)
Er is tijdens de looptijd van de regeling een nieuwe schuld ontstaan bij [zorgverzekeraar] ter hoogte van € 579,01. Op dit moment staat nog een bedrag open van € 212,42 betreffende de premie en zorgnota’s van juli 2015 tot en met december 2015.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft steeds zijn omzet, die door de klanten contant wordt voldaan, bijgehouden en is vanaf het moment dat de bewindvoerder daarom heeft verzocht ook een kasboek gaan bijhouden. Dit kasboek is tegelijkertijd ook de totaalweergave van de omzet omdat er geen werkzaamheden in rekening worden gebracht. [appellant] had naar eigen zeggen het verzoek van de bewindvoerder aldus begrepen dat hij opgave moest doen van zijn ontvangsten en omzet en daartoe heeft hij steeds de totaaltelling per maand per email aan de bewindvoerder doorgegeven. Deze totaaltellingen corresponderen met de inhoud van het kasboek. Op basis van dit kasboek kan een berekening worden gemaakt van de daadwerkelijke boedelafdrachtverplichting; de door de rechtbank gehanteerde achterstand is gebaseerd op een schatting. Ten aanzien van zijn sollicitatieplicht stelt [appellant] dat hij vele malen vaker heeft gesolliciteerd dan het aantal waarvan de rechtbank is uitgegaan en ten aanzien van zijn nieuwe schuld aan [zorgverzekeraar] stelt [appellant] tot slot dat er van enige achterstand geen sprake meer is.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt weinig affiniteit met bedrijfsboekhouding te hebben. Hij erkent dan ook dat zijn boekhouding, feitelijk uitsluitend bestaande uit een door hem zelf handmatig bijgehouden kasboek en kilometerregistratie, wellicht geen schoonheidsprijs verdient, maar wel juist en volledig is. Daarnaast stelt [appellant] dat de achterstallige BTW aangiften inmiddels door hem zijn voldaan. Dit heeft geresulteerd in een nieuwe schuld aan de Belastingdienst van circa € 3.000,00 welke hij gedurende de resterende looptijd van zijn schuldsaneringsregeling geheel wil gaan voldoen. Daarbij merkt hij op dat het omzetverschil tussen zijn opgave aan de bewindvoerder en zijn opgave aan de Belastingdienst bestaat uit de BTW. De aangiftes inkomstenbelasting zijn in 2014 wel gedaan, maar vanwege een gecrashte computer kan [appellant] daar naar eigen zeggen thans geen schriftelijke bewijzen meer van overleggen. Met betrekking tot zijn nieuwe schuld aan [zorgverzekeraar] merkt [appellant] op dat in ieder geval de reguliere maandpremies nu wel zijn voldaan. Desgevraagd stelt [appellant] tot slot dat de inkomstenterugval in zijn glazenwasactiviteiten kan worden verklaard door zijn verslechterende fysieke gezondheid. Hij heeft last van zijn knie en er is sprake van ademhalingsproblematiek.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] is behoudens de maanden februari en maart 2015 zijn sollicitatieplicht niet naar behoren nagekomen. De door [appellant] in zijn beroepschrift toegezegde sollicitatiebewijzen zijn nimmer door de bewindvoerder ontvangen. Voorts levert [appellant] te weinig informatie aan. Zo ontbreken nog immer afschriften van het kasboek en de kilometerregistratie over de periode november 2014 tot en met heden, bewijsstukken waaruit blijkt dat alle nog niet verrichte belastingaangiften zijn verricht waarbij rekening is gehouden met de verliesrekening, aangifte OB 4e kwartaal 2014 en het hele jaar 2015 alsmede een betalingsbewijs van de OB, de kopie van de polis en het betaalbewijs van de WA bedrijfsverzekering en kopieën van sollicitatiebrieven en eventuele reacties hierop over de periode november 2014 tot januari 2015 en april 2015 tot en met heden. Datzelfde geldt voor de door [appellant] toegezegde kopie van het volledige kasboek. Vanwege het ontbreken van inkomens- en uitgavenspecificaties is het voor de bewindvoerder ook niet mogelijk om de boedelafdracht te berekenen; naar schatting is er thans sprake van een achterstand van € 5.567,67. Ten aanzien van de nieuwe schuld aan [zorgverzekeraar] stelt de bewindvoerder tot slot dat deze, in tegenstelling tot hetgeen [appellant] hieromtrent in zijn beroepschrift heeft aangegeven, nog immer bestaat. De schuld van € 579,01 is inmiddels uit handen gegeven aan een deurwaarder en thans staat nog een bedrag van € 336,05 open.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat [appellant] ten tijde van zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling zijn eigen bedrijfje mocht voortzetten omdat hij anders zonder inkomen zou komen te zitten. Hij woonde immers in bij zijn ex-partner en had uit hoofde daarvan geen recht op een bijstandsuitkering. Wel is daarbij onder meer als voorwaarde gesteld dat [appellant] zich zou inspannen om zo snel mogelijk full time een baan in loondienst te verwerven, maar daar is maar weinig van terecht gekomen. Voorts merkt de bewindvoerder op dat, daargelaten de (on)controleerbaarheid, de door [appellant] overgelegde kasboeken niet volledig zijn; er ontbreken nagenoeg drie maanden, te weten (gedeeltelijk) de maand augustus 2015 en de maanden september 2015 en oktober 2015. Maar ook de kilometerregistratie is door [appellant] niet volledig overgelegd zodat de bewindvoerder ook niet in staat is om deze volledig dan wel op een juiste wijze mee te nemen bij de correctie van het vtlb. Met betrekking tot de nieuwe schuld aan de Belastingdienst merkt de bewindvoerder op dat één van de voorwaarden voor het bij aanvang van de schuldsaneringsregeling mogen continueren van de eigen onderneming het tijdig doen van alle noodzakelijke belastingaangiften en –afdrachten was. Deze voorwaarde is door [appellant] dan ook nadrukkelijk geschonden. Met betrekking tot de schuld aan [zorgverzekeraar] merkt de bewindvoerder op dat deze op dit moment € 553,00 bedraagt en bestaat uit de niet betaalde maandpremies over de maanden januari tot en met maart 2016 alsmede een tweetal niet betaalde zorgnota’s. Daarnaast merkt de bewindvoerder op dat [appellant] bij zijn toelatingszitting ook welbewust een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. [appellant] had bij gelegenheid van die zitting immers aangegeven dat hij zijn eigen onderneming had gestaakt, terwijl hij kort daarop bij gelegenheid van het eerste huisbezoek van de bewindvoerder aangaf dat hij zijn eigen onderneming nog immer dreef. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat [appellant] op dit moment woonachtig is in een huis dat in de verkoop staat en waar naar alle waarschijnlijkheid een behoorlijke overwaarde op zit. De bewindvoerder vraagt zich dan ook af om de schuldsaneringsregeling van [appellant] niet, anders dan door de rechtbank is beslist, moet worden beëindigd met een omzetting naar een persoonlijk faillissement.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Van [appellant] werd immers verwacht dat hij de bewindvoerder zou informeren met betrekking tot de inkomsten uit de onderneming die hij met toestemming van de rechter-commissaris bij aanvang van zijn schuldsaneringsregeling mocht continueren. Ondanks herhaald verzoek van de bewindvoerder heeft [appellant] dit evenwel nagelaten en in plaats daarvan gemeend te kunnen volstaan met het uitsluitend verstrekken van door hemzelf maandelijks opgestelde omzettotalen. Nu [appellant] de kasboeken uiteindelijk wel heeft overgelegd blijken deze bovendien onvolledig te zijn; er ontbreken nagenoeg drie volledige maanden zodat er nog immer geen duidelijk inzicht in de inkomsten van de bedrijfsvoering van [appellant] is gegeven. Daar komt nog bij dat juistheid en/of volledigheid van de bedragen zoals die door [appellant] in zijn kasboek zijn vermeld op geen enkele wijze zijn te controleren. Onderliggende bescheiden zoals bijvoorbeeld (doorgenummerde) kwitanties of rekeningen ontbreken immers. Een en ander klemt des temeer nu [appellant] met betrekking tot zijn bedrijfsvoering bij gelegenheid van zijn toelatingszitting ten onrechte heeft gesteld dat hij hiermee was gestopt en het daarbij bovendien hoogst ongebruikelijk is dat een saniet bij aanvang van de schuldsaneringsregeling een eigen bedrijf mag continueren. Gelet op het exceptionele karakter van de hiertoe door de rechter-commissaris verleende toestemming had het naar het oordeel van het hof dan ook nadrukkelijk op de weg van [appellant] gelegen de voorwaarden die de rechter-commissaris aan voornoemde toestemming had verbonden nauwgezetter na te komen dan thans het geval is gebleken. [appellant] had bovendien jarenlang ervaring als zelfstandig ondernemer en indien hij, zoals hij zelf bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft aangedragen, te weinig affiniteit heeft met administratieve aangelegenheden om het registreren van zijn bedrijfsresultaten zelfstandig te doen had hij hiervoor hulp van (een) derde(n) in kunnen dan wel in dienen te schakelen. Dit heeft [appellant] evenwel nagelaten en hij heeft, alle instructies en verzoeken van zijn bewindvoerder ten spijt, welbewust gepersisteerd in een wijze van registreren en informeren waarvan hij wist, dan wel behoorde te weten, dat dit in strijd was met de voorwaarden die de rechter-commissaris aan eerder genoemde toestemming had verbonden.
3.8.3.
Vast staat voorts, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] een aantal nieuwe schulden heeft laten ontstaan die gelet op de hoogte van zijn inkomen bovendien als zijnde bovenmatig dienen te worden aangemerkt. Naast de nieuwe schuld aan [zorgverzekeraar] van ruim € 550,00 is er sprake van een nieuwe Belastingschuld inzake suppletie omzetbelasting van circa € 3.000,00. Niet alleen dient een belastingschuld die is ontstaan als gevolg van het niet (tijdig) verstrekken van (inkomens)gegevens naar zijn aard in beginsel te worden aangemerkt als een schuld welke niet te goeder trouw en derhalve verwijtbaar is ontstaan, een van de voorwaarden die door de rechter-commissaris was verbonden aan de eerder genoemde toestemming was dat [appellant] steeds tijdig zorg zou dragen voor een juiste belastingaangifte en –afdracht, hetgeen naar nu is gebleken niet is geschied. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Dat de computer van [appellant] zou zijn gecrasht is niet gebleken en daarenboven ook niet (tijdig) gemeld. Het had bovendien op de weg van [appellant] gelegen om, zeker nu op hem in het kader van de wettelijke schuldsanering een informatieplicht rust met welke plicht hij ook wordt geacht bekend te zijn, een back up en/of een print te maken.
3.8.4.
Nu, tevens doordat hij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] ambtshalve te verlengen daargelaten nog, dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de eventuele boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie met betrekking tot de bedrijfsresultaten en de zakelijke kilometerregistratie zijdens [appellant] ontbreekt – ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd. Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.