ECLI:NL:GHSHE:2016:1061

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
200.156.258_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loonvorderingen en re-integratieverplichtingen in arbeidsrelatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [appellant], tegen zijn werkgever, Aannemersbedrijf [aannemersbedrijf] B.V., over loonvorderingen en re-integratieverplichtingen. De appellant, die sinds 2004 in dienst was als Timmerman 1, vorderde achterstallig loon en onkostenvergoedingen die volgens hem ten onrechte niet meer werden uitbetaald. De zaak is gestart met een dagvaarding op 15 augustus 2014, na een vonnis van de kantonrechter op 22 mei 2014, waarin de vorderingen van de appellant werden afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep voortgezet en de relevante stukken van de eerste aanleg in overweging genomen.

De appellant heeft zijn grieven gericht tegen de vastgestelde feiten door de kantonrechter en heeft betoogd dat er sprake is van een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Hij heeft ook gesteld dat de aangeboden werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie niet passend waren, wat leidde tot een loonopschorting door de werkgever. Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de werkgever, [geïntimeerde], het loon over bepaalde periodes niet correct had uitbetaald en heeft het hof de vorderingen van de appellant gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. De uitspraak is gedaan op 22 maart 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.156.258/01
arrest van 22 maart 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.M.P. Schobbers-Deinum te Eindhoven,
tegen
Aannemersbedrijf [aannemersbedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.D. Bosman te Veldhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 augustus 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 mei 2014, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2528590 rolnummer 13-15016)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties en met een eiswijziging;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van [appellant] met een productie;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. Het hof beschikt niet over de aantekeningen van de griffier van het ter comparitie in eerste aanleg verhandelde.

3.De beoordeling

3.1.
De feiten
[appellant] heeft zijn eerste twee grieven gericht tegen de door de kantonrechter in r.o. 3.1. van het bestreden vonnis vastgestelde feiten. Met die grieven, die slagen, maar niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, is rekening gehouden in de onderstaande feitenvaststelling.
a. - [appellant] is met ingang van 18 oktober 2004 bij [geïntimeerde] in dienst getreden in de functie van Timmerman 1. Het laatstverdiende salaris bedroeg € 19,66 bruto per uur exclusief emolumenten. De CAO voor de Bouwnijverheid (hierna: de CAO) is van toepassing op de arbeidsovereenkomst.
b. - [appellant] is tot 13 december 2012 hoofdzakelijk werkzaam geweest op onderhoudsprojecten. Na een incident op genoemde datum op een project in [plaats] is een gesprek gevolgd over het functioneren van [appellant] . Van dat gesprek is verslag gedaan bij brief van 20 december 2012. In die brief staat onder meer vermeld:
“De rode draad in uw functioneren is dat u geen regels/gezag accepteert vanuit ons of anderen. U gaat uw eigen gang en bepaald zelf welke regels u wel naleeft en welke niet. (…)
Wij hebben ook verwezen naar uw gedrag tijdens uw ziekmelding begin 2011. (…) U wilde niet aan re-integratie meewerken. (…)
De conclusie die wij hebben getrokken en u hebben voorgehouden is dat wij uw wijze van functioneren niet langer accepteren. (…) U bent werkzaam op onderhoudsprojecten en die zijn voor ons bedrijf van groot belang. (…) We achten het noodzakelijk om strakker toezicht te houden op uw functioneren en de uitvoering van uw werkzaamheden. (… ) We hebben tijdens het gesprek van 13 december 2012 om die reden aan u voorgehouden dat u voorlopig werkzaam gaat worden op nieuwbouwprojecten in plaats van onderhoudsprojecten, zodat we het toezicht goed kunnen uitoefenen.
We hebben met u op 13 december 2012 dus afgesproken:
- dat u op 7 januari 2013 uw bedrijfsauto inlevert, aangezien u die niet meer nodig heeft als u op een vast nieuwbouwproject werkzaam bent;
- uw onkostenvergoeding/koffiegeld komt te vervallen, omdat op nieuwbouwprojecten gratis voorzieningen hiervoor aanwezig zijn en u hierop niet langer aanspraak kunt maken.
(…)
Deze maatregel die we nu hebben genomen dient u uiterst serieus te nemen. Voor ons is de maat vol. U krijgt hierbij een officiële waarschuwing. (…)
Indien u deze maatregel en waarschuwing niet ter harte neemt dan zullen wij ons bij een volgend voorval genoodzaakt zien verdergaande maatregelen te nemen.”
c. - [appellant] is per 7 januari 2013 tewerkgesteld op nieuwbouwprojecten. Hij heeft de bedrijfsauto toen ingeleverd. Sedertdien worden hem na te melden vergoedingen niet meer uitbetaald
.
d. - [appellant] heeft zich op 1 mei 2013 arbeidsongeschikt gemeld vanwege klachten aan zijn linkerschouder. Over de omvang van de werkzaamheden die [appellant] nadien heeft verricht in het kader van zijn re-integratie verschillen partijen van mening.
e. - [geïntimeerde] heeft het loon over de periode van 9 september 2013 tot 2 oktober 2013, op welke datum [appellant] aan zijn schouder is geopereerd, niet uitbetaald. Sedert laatstgenoemde datum is [appellant] volledig arbeidsongeschikt.
f. - In het deskundigenoordeel van 18 september 2013 is vermeld dat de arbeidsdeskundige niet heeft kunnen vaststellen of [appellant] wel of niet aan de op hem rustende re-integratie-inspanningen heeft voldaan.
g. - Bij vonnis in kort geding van 26 september 2013 heeft de voorzieningenrechter [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn loonvordering betreffende het ‘onbetaald verlof’ en de vorderingen van [appellant] ter zake van achterstallig loon voor het overige afgewezen omdat het - nu geen van beide partijen haar stellingen (voldoende) aannemelijk heeft gemaakt - op voorhand onvoldoende aannemelijk was dat deze vorderingen ook in een bodemprocedure zouden worden toegewezen.
3.2.
Het geschil in eerste aanleg
De vorderingen van [appellant] inhoudende - kort gezegd - betaling van achterstallig loon, zijn gebaseerd op het volgende.
1. Volgens [appellant] is aan hem in de loop der tijd een aantal additionele vergoedingen toegekend. Deze vergoedingen, die feitelijk loonsverhogingen zijn, worden volgens [appellant] sedert week 2 van 2013 ten onrechte niet meer uitgekeerd. Er is volgens hem sprake van een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden.
2. Verder is aan [appellant] gedurende week 24-28 van 2013 over 28 uren ten onrechte geen loon betaald. Van onbetaald verlof is volgens hem geen sprake; wel was sprake van behandelingen bij de fysiotherapeut vanwege klachten aan de linkerschouder, als gevolg van welke klachten [appellant] zich op 1 mei 2013 ziek heeft gemeld.
3. Aan [appellant] is in het kader van zijn re-integratie werk aangeboden dat niet als passend kan worden aangemerkt. [geïntimeerde] stelt zich volgens [appellant] ten onrechte op het standpunt dat [appellant] van 9 september 2013 tot en met 2 oktober 2013 geen aanspraak kan maken op loon omdat hij geweigerd zou hebben om passende werkzaamheden te verrichten.
De kantonrechter heeft alle vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep bij memorie van grieven zijn vorderingen gewijzigd. Deze luiden als volgt (samengevat): veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:
1. a. achterstallig loon uit hoofde van ‘diversen/overige onkostenvergoeding’ (€ 15,-- netto per week) en ‘telefoonkostenvergoeding’ (€ 4,-- netto per week), samen € 19,-- netto per week over week 2 van 2013 tot en met week 52 van 2014 ten bedrage van totaal € 1.957,-- netto, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging;
1. b. achterstallig loon uit hoofde van ‘diversen/overige onkostenvergoeding’ en ‘telefoonkostenvergoeding’ ad samen € 19,-- netto per week met ingang van week 1 van 2015 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig ten einde is gekomen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging;
2. achterstallig loon over de periode van week 24 tot en met week 28 van 2013 ten bedrage van primair € 550,48 bruto, subsidiair € 275,24 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging;
3. achterstallig loon over de periode 9 september 2013 tot en met 1 oktober 2013 [de vermelding van ‘2014’ door [appellant] beschouwt het hof als een kennelijke vergissing] ten bedrage van € 2.673,76 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging.
4. de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 530,99;
5. de proceskosten van beide instanties met nakosten en rente bij gebreke van betaling na betekening van het arrest.
3.4.
Grief 3
In grief 3 maakt [appellant] bezwaar tegen de vermelding door de kantonrechter in r.o. 3.2. van de ‘huidige functie’ en de ‘vorige functie’ van [appellant] . Van een functiewijziging is volgens [appellant] geen sprake. [geïntimeerde] heeft dit beaamd; [appellant] is Timmerman 1 gebleven na 13 december 2012.
Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter niet bedoeld te overwegen dat sprake is van een functiewijziging, hoewel de gebruikte terminologie wellicht wat minder gelukkig is.
Grief 3 treft dus geen doel.
3.5.
Grief 4, de onkostenvergoedingen
3.5.1.
Het hof stelt vast dat het niet meer gaat om het koffiegeld, waarvan [appellant] in hoger beroep geen betaling meer vordert.
3.5.2.
[appellant] stelt - samengevat - in de toelichting op zijn grief dat met betrekking tot de gevorderde onkostenvergoedingen sprake is van verkapt loon, dat hem is toegekend naar aanleiding van zijn verzoeken tot loonsverhoging. Deze vergoedingen, te weten de telefoonkostenvergoeding en de vergoeding genaamd ‘diversen/overige onkostenvergoeding’, werden - in tegenstelling tot de vergoedingen die zien op een daadwerkelijke tegemoetkoming in de onkosten (koffiegeld, gereedschapsgeld en laarzengeld) - ook uitbetaald voor de dagen waarop [appellant] niet werkte wegens ziekte of verlof. Derhalve zijn deze vergoedingen aan te merken als vaste looncomponenten. Met betrekking tot de telefoonkostenvergoeding merkt [appellant] op dat hij nooit extra telefoonkosten heeft hoeven maken voor zijn werk bij [geïntimeerde] .
Met betrekking tot de post ‘diversen/overige onkostenvergoeding’ stelt [appellant] dat hij nooit kosten heeft hoeven maken voor de bedrijfsauto, zoals ruitenwisservloeistof, ijskrabbers e.d. aangezien hij dergelijke producten op rekening van [geïntimeerde] kon bestellen. Parkeerkosten kon [appellant] declareren bij [geïntimeerde] . Deze vergoeding is verhoogd van € 9,55 naar € 15,-- netto per week naar aanleiding van een verzoek van [appellant] om loonsverhoging.
Door de posten telefoonkostenvergoeding en ‘diversen/overige onkostenvergoeding’ niet meer aan [appellant] uit te betalen is sprake van een ongeoorloofde eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden, aldus [appellant] .
3.5.3.
[geïntimeerde] heeft - samengevat - betwist dat de hiervoor bedoelde onkostenvergoedingen een verkapte loonsverhoging en vaste looncomponenten betreffen. Dat deze vergoedingen ook werden uitbetaald in de weken dat [geïntimeerde] niet (volledig) werkte ontneemt aan die vergoedingen niet hun karakter. Ook als [geïntimeerde] niet werkte kon hij onkosten hebben.
De vergoeding ‘diversen/overige onkostenvergoeding’ van € 15,-- netto per week was bedoeld voor kleine onkosten, waaronder parkeerkosten, die [appellant] maakte voor de bedrijfsauto. Deze vergoeding is in 2007 op verzoek van [appellant] verhoogd van € 9,55 naar € 15,--, omdat [appellant] , die tot maart 2006 zijn eigen auto voor het werk gebruikte, hogere kosten moest maken voor de bedrijfsauto. Het feit dat [appellant] in december 2012 gedurende twee weken een hogere vergoeding heeft ontvangen (€ 25,30 resp. € 34,30, zie prod. 3 mvg) zal gelegen hebben aan periodiek gemaakte hogere onkosten en dat doet aan het karakter van de onkostenvergoeding niet af.
De telefoonvergoeding was bedoeld voor telefoongesprekken met derden die [appellant] buiten de bundel van de hem ter beschikking gestelde telefoon pleegde (het telefoneren met personen binnen de onderneming was gratis). De noodzaak van het voeren van telefoongesprekken met derden is vervallen sinds [appellant] niet meer op onderhoudsprojecten werkt. Dat [appellant] , zonder dat [geïntimeerde] dat wist, een manier had gevonden om geen telefoonkosten te hoeven maken als hij met derden telefoneerde, doet aan het karakter van de vergoeding niet af.
Partijen hebben op 13 december 2012 afgesproken dat bedoelde vergoedingen vervielen, zoals is vastgelegd in de brief van 20 december 2012. Aldus [geïntimeerde] .
3.5.4.
Het hof oordeelt als volgt.
De stelling van [appellant] dat de hiervoor bedoelde onkostenvergoedingen aan hem zijn toegekend naar aanleiding van een verzoek tot loonsverhoging heeft [appellant] - mede gelet op de betwisting door [geïntimeerde] - niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Met name de stelling van [appellant] dat hij nooit kosten voor ruitenwisservloeistof, ijskrabbers etc. heeft hoeven maken (punt 30 mvg) vormt naar het oordeel van het hof geen (voldoende) onderbouwing voor bedoelde stelling.
[geïntimeerde] heeft al in eerste aanleg toegelicht dat de post ‘diversen/overige onkostenvergoeding’ voor de auto destijds is verhoogd omdat [appellant] voor de bedrijfsauto hogere onkosten had dan voor zijn eigen auto, die hij aanvankelijk voor zijn werk gebruikte. [appellant] is daarop ook in hoger beroep niet ingegaan.
[appellant] is evenmin (voldoende) ingegaan op het verweer van [geïntimeerde] dat zij niet wist dat [appellant] feitelijk geen telefoonkosten maakte.
[appellant] heeft naar het oordeel van het hof dus onvoldoende onderbouwd dat het hier gaat om verkapte loonsverhogingen en vaste looncomponenten. De verklaring van [geïntimeerde] voor het feit dat zij de bedoelde onkostenvergoedingen ook bij afwezigheid van [appellant] uitbetaalde acht het hof aannemelijk. Het hof begrijpt die verklaring aldus dat het ging om een gemiddeld bedrag per maand aan onkostenvergoeding. Het ligt dan niet voor de hand om die vergoeding niet door te betalen in geval van afwezigheid. Het enkele feit van die doorbetaling is ook niet redengevend voor de conclusie dat dus sprake zou zijn van vaste looncomponenten.
Het vervallen van de bedoelde vergoedingen is met [appellant] besproken op
13 december 2012 en is logisch in het licht van het feit dat [appellant] wegens zijn verplaatsing naar uitsluitend nieuwbouwprojecten geen onkosten meer hoefde te maken omdat hij de bedrijfsauto (en ook zijn eigen auto) niet meer nodig had voor zijn werk en die bedrijfsauto heeft ingeleverd en omdat hij geen telefoongesprekken met derden meer hoefde te voeren. Het specifieke bewijsaanbod van [geïntimeerde] op dit punt is niet (meer) ter zake dienend.
Van een ongeoorloofde eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden is naar het oordeel van het hof op grond van het hiervoor overwogene geen sprake.
Grief 4 faalt. De vorderingen onder 1 a. en 1 b. zullen niet toegewezen worden.
3.6.
Grieven 5 en 6, de looninhouding in de periode week 24 tot en met 28 van 2013
3.6.1.
Grief 5 slaagt, omdat [geïntimeerde] in genoemde periode over 28 uren geen loon heeft uitbetaald en niet over 24 uren, zoals de kantonrechter heeft overwogen.
[geïntimeerde] heeft deze uren aangemerkt als onbetaald verlof.
3.6.2.
[geïntimeerde] heeft zich primair beroepen op ‘geen arbeid, geen loon’ aangezien [appellant] niet volgens de in het bedrijf geldende regels (VCA handboek) ter controle een kopie van de afsprakenkaart heeft overgelegd. [appellant] heeft volgens [geïntimeerde] achteraf formulieren overgelegd met een onduidelijke urenverantwoording, die zij niet kan controleren. Verder was [appellant] volgens [geïntimeerde] telkens wel erg lang afwezig.
Het hof is van oordeel dat onder meer op grond van de overgelegde afsprakenkaart (prod. 25 bij brief van 31 maart 2014 aan de kantonrechter) voldoende vast staat dat [appellant] gedurende bedoelde uren, ook op 12 juli 2014 tijdens de bijeenkomst voorafgaand aan de bouwvak, niet op zijn werk aanwezig was wegens behandelingen aan zijn schouder door de fysiotherapeut. Het hof sluit zich aan bij hetgeen de kantonrechter heeft overwogen in de eerste alinea van pagina 5 van het vonnis waarvan beroep.
Van het niet uitbetalen van loon op grond van ‘geen arbeid, geen loon’ kan op grond van het vorenstaande naar het oordeel van het hof geen sprake zijn.
3.6.3.
[geïntimeerde] heeft zich subsidiair beroepen op artikel 38 van de CAO. Zij stelt dat [appellant] op grond van lid 1 sub e jo. lid 2 van bedoeld artikel slechts recht heeft op vrijaf zonder doorbetaling van loon, omdat [geïntimeerde] de geldwaarde van drie werkdagen in het Tijdspaarfonds heeft gestort. [appellant] heeft gesteld dat hij op grond van lid 7 van bedoeld artikel recht heeft op doorbetaling van minimaal 50% van het loon omdat sprake is van een chronische ziekte en omdat hij vóór week 24 van 2013 al acht fysiotherapiebehandelingen, dus meer dan de in lid 7 genoemde vier behandelingen, had gehad (prod. 6 mvg). Grief 6 ziet daarop.
[geïntimeerde] heeft bestreden dat sprake is van een chronische ziekte.
3.6.4.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van de brief van de huisarts van
16 januari 2015 (prod. 7 bij akte van [appellant] ) en de verslagen van de bedrijfsarts (prod. 5 mvg) voldoende vast dat sprake is van chronische schouderklachten van [appellant] sedert 2006. Onder chronische klachten moeten naar algemeen spraakgebruik, en dus anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, worden verstaan: langdurige, slepende klachten. Anders dan [geïntimeerde] heeft gesteld, houdt lid 7 van artikel 38 CAO, uitgelegd aan de hand van de zgn. CAO-norm, niet in dat eerst na overleg met de werkgever recht bestaat op een uitkering van 50% van het loon.
Grief 6 slaagt.
[geïntimeerde] heeft betoogd dat de afsprakenkaart van de fysiotherapeut niet ziet op week 24 van 2013 (punt 57 mva). Dat is op zich juist. Volgens haar eigen stelling zien de weekbriefjes echter wel ook op week 24 (punt 25 cva en prod. 1 cva). Het hof acht gelet daarop en op het vorenoverwogene voldoende aannemelijk dat [appellant] ook in week 24 van 2013 bij de fysiotherapeut behandeld is wegens zijn schouderklachten.
De vordering sub 2. subsidiair (50% van het brutoloon inclusief vakantietoeslag, is € 275,24 bruto) wordt dan ook geheel toegewezen. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente nu [geïntimeerde] daar geen verweer tegen gevoerd heeft. [appellant] heeft geen ingangsdatum van de wettelijke rente genoemd; het hof houdt daarom de datum van de inleidende dagvaarding aan (5 november 2013). Het hof ziet geen reden de gevorderde wettelijke verhoging te matigen en verwerpt de onvoldoende gemotiveerde stelling (in eerste aanleg) van [geïntimeerde] dat volledige toewijzing tot een onbillijk resultaat zou leiden.
3.7.
Grieven 7, 8 en 9, loon over de periode van 9 september tot en met 1 oktober 2013
3.7.1.
[appellant] heeft gesteld dat de door [geïntimeerde] in genoemde periode aangeboden arbeid (o.a. stofzuigen en schoonmaken van radiatoren) niet passend was, omdat deze arbeid leidde tot lichamelijke klachten aan zijn linkerschouder. Dit blijkt volgens [appellant] uit het arbeidsdeskundig (concept)rapport van [onderneming] van 5 september 2013 (prod. 22 inl. dagv.). [appellant] heeft verder gesteld dat hij naar eer en geweten heeft meegewerkt aan zijn re-integratie en dat geen sprake kan zijn van een rechtsgeldige loonopschorting door [geïntimeerde] .
Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] met ingang van 9 september 2013 ondanks drie schriftelijke waarschuwingen, de laatste bij brief van 6 september 2013, geweigerd om de aangeboden passende werkzaamheden te verrichten en om die reden heeft zij het loon niet voldaan. Met ingang van 2 oktober 2013, op welke dag [appellant] een medische ingreep heeft ondergaan, heeft [geïntimeerde] het loon weer betaald.
3.7.2.
Het hof overweegt als volgt.
In voormeld rapport van [onderneming] staat - samengevat - vermeld dat de controlewerkzaamheden passend zijn, dat stofzuigen niet passend is voor [appellant] maar het schoonmaken van radiatoren, mits aangepast uitgevoerd, wel. Bij de genoemde brief van 6 september 2013 heeft [geïntimeerde] meegedeeld dat de door [onderneming] als niet passend aangemerkte werkzaamheden niet meer aan [appellant] zullen worden aangeboden. In die brief staat verder vermeld dat indien [appellant] op 9 september 2013 het aangeboden passende werk zal weigeren, het loon zonder nadere waarschuwing met onmiddellijke ingang zal worden opgeschort. Bij brief van 13 september 2013 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] meegedeeld dat hem die week elke dag opnieuw de kans is gegeven om toch te starten met de door de arbeidsdeskundige passend geoordeelde werkzaamheden, maar dat [appellant] dat hardnekkig heeft geweigerd. In die brief wordt tevens melding gemaakt van opschorting van het loon met ingang van 9 september 2013. Uit de brief van de advocaat van [appellant] van 13 september 2013 volgt dat [appellant] die dag de toegang tot de werkplek is geweigerd en verder dat [appellant] betwist dat hij ten onrechte de werkzaamheden niet zou verrichten; de brieven van [geïntimeerde] staan volgens [appellant] bol van de onjuistheden.
In het door [geïntimeerde] aangevraagde deskundigenoordeel over de re-integratie-inspanningen van [appellant] van 20 september 2013 staat als conclusie vermeld dat door de werkgever onvoldoende informatie is verstrekt om te stellen dat de werknemer onvoldoende meewerkt aan re-integratie. In de bijbehorende rapportage arbeidsdeskundige van 18 september 2013 is vermeld dat de door de werknemer uitgevoerde re-integratie-inspanningen als voldoende zijn te beschouwen indien de lezing van de werknemer klopt en als niet voldoende indien de lezing van de werkgever de juiste is.
Bij brief van 23 september 2013 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan [appellant] passende werkzaamheden aangeboden conform de genoemde rapportage van [onderneming] . In die brief is tevens vermeld dat [geïntimeerde] de opschorting van de loondoorbetalingsverplichting zal beëindigen bij gebleken uitvoering door [appellant] van de passende werkzaamheden en dat [geïntimeerde] het loon vanaf 9 september 2013 dan aan [appellant] zal voldoen.
Bij brief van 27 september 2013 heeft de advocaat van [appellant] laten weten dat het aangeboden werk niet passend is (voor wat betreft het schoonmaken van de radiatoren), naar aanleiding waarvan de arbeidsdeskundige aan [geïntimeerde] per mail van 1 oktober 2013 heeft bericht dat dat standpunt gebaseerd is op een onjuiste lezing van haar rapport.
3.7.3.
Grief 7 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van opschorting van het loon, maar van een loonstop.
Het hof oordeelt als volgt. In alle daarop betrekking hebbende brieven van [geïntimeerde] dan wel haar advocaat wordt met zoveel woorden gesproken over opschorting van het loon en niet over een loonstop. Bovendien staat in de hiervoor reeds genoemde brief van 23 september 2013 van de advocaat van [geïntimeerde] vermeld dat het loon vanaf 9 september 2013 zal worden betaald als [appellant] de passende werkzaamheden zal gaan uitvoeren. Hieruit kan niet anders worden afgeleid dan dat [geïntimeerde] heeft bedoeld het loon op te schorten en geen stopzetting van het loon heeft beoogd, zoals [appellant] ook heeft begrepen. Dat artikel 7:629 lid 3 (oud) BW een loonstop mogelijk maakt bij het niet verrichten van passende arbeid kan daar niet aan af doen.
Grief 7 slaagt.
3.7.4.
Op het moment waarop de reden tot opschorting wegviel, diende [geïntimeerde] het loon alsnog door te betalen. [geïntimeerde] heeft met ingang van 2 oktober 2013 het loon van [appellant] weer betaald omdat hij met ingang van die datum volledig arbeidsongeschikt was. De reden voor de opschorting is daarmee vervallen. Dat deze reden de volledige arbeidsongeschiktheid van [appellant] was en niet het alsnog door [appellant] verrichten van passende werkzaamheden, doet naar het oordeel van het hof aan het verval van de reden niet af. Dat betekent dat [geïntimeerde] alsnog het loon over de periode van 9 september tot en met 1 oktober 2013 ad € 2.673,76 aan [appellant] dient te voldoen.
Grief 8 slaagt.
Genoemd bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente nu [geïntimeerde] daar geen verweer tegen gevoerd heeft. [appellant] heeft geen ingangsdatum van de wettelijke rente genoemd; het hof houdt daarom de datum van de inleidende dagvaarding aan (5 november 2013).
Het hof ziet geen reden de gevorderde wettelijke verhoging te matigen en verwerpt de onvoldoende gemotiveerde stelling (in eerste aanleg) van [geïntimeerde] dat volledige toewijzing tot een onbillijk resultaat zou leiden of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
3.7.5.
Gelet op het hiervoor overwogene kan in het midden blijven of [appellant] aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Ten overvloede overweegt het hof dat dat niet kan worden vastgesteld, gelet op het hiervoor vermelde deskundigenoordeel van 20 september 2013 (zie r.o. 3.7.2.).
Grief 9 behoeft gelet op het hiervoor overwogene geen bespreking meer.
3.8.
Buitengerechtelijke incassokosten
[appellant] heeft, ook in hoger beroep, betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 530,99 gevorderd. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. [appellant] heeft daar geen grief tegen gericht. Dat betekent dat het vonnis waarvan beroep op dit punt in stand blijft.
3.9.
Slotsom en grief 10, de proceskosten
De bewijsaanbiedingen van partijen zijn, voor zover nog niet besproken, te algemeen. Het hof ziet ook geen aanleiding om bewijs aan één van partijen op te dragen.
Partijen worden over en weer in het ongelijk gesteld. Dit brengt het hof ertoe de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep zodanig te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 22 mei 2014 gedeeltelijk, te weten met uitzondering van de afwijzing van de vorderingen tot betaling van het achterstallige loon uit hoofde van de onkostenvergoedingen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met uitzondering van de afwijzing van de vordering tot betaling van het volledige achterstallige loon over de periode van week 24 tot en met week 28 van 2013, alsmede met uitzondering van de afwijzing van de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten (vgl. 1a en 1b, 2 primair en 4 onder r.o. 3.3.);
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] , onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie:
- van 50% van het achterstallige loon over de periode van week 24 tot en met week 28 van 2013 ten bedrage van € 275,24 bruto,
- van het achterstallige loon over de periode 9 september 2013 tot en met 1 oktober 2013 ten bedrage van € 2.673,76 bruto,
beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van 5 november 2013 tot de dag van de voldoening en met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
compenseert de proceskosten van de eerste aanleg tussen partijen zodanig, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van 22 mei 2014 voor het overige;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen zodanig, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.J.H.A. Venner-Lijten en H.E. Goedegebuur en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 maart 2016.
griffier rolraadsheer