6.4.[appellant] heeft drie grieven aangevoerd tegen het vonnis van 9 juli 2014. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van [beheer] Beheer in de proceskosten. Het geschil wordt door de grieven in volle omvang aan het oordeel van het hof voorgelegd. Het hof zal de grieven daarom niet afzonderlijk behandelen, maar onderzoeken of de vordering van [appellant] op de door hem aangevoerde gronden moet worden toegewezen.
Primaire grondslag: overeenkomsten van geldlening?
6.5.1.[appellant] heeft aan zijn vorderingen primair ten grondslag gelegd dat hij de bedragen van € 4.500,-- en € 25.000,-- op verzoek van [bestuurder van beheer B.V.] op 16 en 18 november 2009 ter leen heeft verstrekt aan [beheer] Beheer. [beheer] Beheer heeft dat betwist. Volgens [beheer] Beheer heeft [appellant] de bedragen op 16 en 18 november 2009 overgeboekt teneinde die bedragen te laten boeken in mindering op een schuld die [appellant] aan Jema Holding BV had.
6.5.2.Omdat [appellant] zich beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat de overboekingen het ter leen verstrekken van gelden betroffen, rust op [appellant] de bewijslast van zijn stelling dat hij destijds met [beheer] Beheer, in de persoon van [bestuurder van beheer B.V.] , een geldleenovereenkomst heeft gesloten ter zake de overgeboekte bedragen.
6.5.3.Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] dat bewijs tot op dit moment nog niet geleverd. [beheer] Beheer heeft de stellingen van [appellant] uitdrukkelijk betwist en [appellant] heeft geen doorslaggevende schriftelijke bewijsstukken overgelegd. Ook de omschrijvingen die [appellant] bij de overboekingen heeft gebruikt – “Zoals besproken tbv aankoop goederen BT” en “zoals besproken” – wijzen er niet zonder meer op dat de bedragen ter leen zijn verstrekt.
6.5.4.[appellant] heeft uitdrukkelijk aangeboden door middel van getuigenverhoren te bewijzen dat de op 16 en 18 november 2009 overgeboekte bedragen van € 4.500,-- en € 25.000,-- destijds door hem op basis van een overeenkomst van geldlening aan [beheer] Beheer ter leen zijn verstrekt. Het hof zal [appellant] tot die bewijslevering toelaten. Als [appellant] niet in de bewijslevering slaagt, kan zijn vordering niet op de door hem aangevoerde primaire grondslag worden toegewezen.
6.6.1.Als [appellant] wel in de bewijslevering slaagt, komt het hof toe aan het door [beheer] Beheer gevoerde verweer dat zij de bedragen van € 4.500,-- en € 25.000,-- nog in 2009 heeft doorbetaald aan Jema Holding BV waarna deze vennootschap de bedragen heeft geboekt in mindering op de schuld die [appellant] aan Jema Holding BV had. Volgens [beheer] Beheer was [appellant] op de hoogte van deze doorbetalingen en heeft hij de betalingen bekrachtigd, althans hij in elk geval gebaat door de betalingen, zodat [beheer] Beheer op de voet van artikel 6:32 BW is bevrijd. [beheer] Beheer heeft zich voorts geschaard achter het oordeel van de rechtbank dat [appellant] bij deze stand van zaken onvoldoende belang heeft in de zin van artikel 3:303 BW bij zijn vordering jegens [beheer] Beheer.
6.6.2.[appellant] heeft gemotiveerd betwist dat hij in de tweede helft van 2009 een schuld had aan Jema Holding BV. [appellant] heeft voorts betwist dat [beheer] Beheer de op 16 en 18 november 2009 door [appellant] aan [beheer] Beheer overgeboekte gelden heeft doorbetaald aan Jema Holding BV, als aflossing van een schuld van [appellant] aan Jema Holding B.V.
6.6.3.Uitgaande van de situatie waarin komt vast te staan dat [appellant] de bedragen van € 4.500,-- en € 25.000,-- ter leen aan [beheer] Beheer heeft verstrekt, moet het hiervoor in rov. 6.6.1 weergegeven verweer van [beheer] Beheer worden aangemerkt als een zogeheten bevrijdend verweer (een “ja, maar-verweer”), waarvan de bewijslast op [beheer] Beheer rust.
6.6.4.Naar het oordeel van het hof heeft [beheer] Beheer dat bewijs nog niet geleverd. Het hof neemt daarbij allereerst in aanmerking dat geen bankafschrift is overgelegd waaruit blijkt dat [beheer] Beheer het bedrag van € 4.500,-- aan Jema Holding BV heeft overgemaakt. Voorts heeft [appellant] gemotiveerd en onder overlegging van meerdere stukken betwist dat hij in de tweede helft van 2009 een substantiële schuld had aan Jema Holding BV. Facturen waar het bestaan van die gestelde schuld uit blijkt, zijn niet overgelegd. Het door [beheer] Beheer overgelegde overzicht van boekingen in het grootboek van Jema Holding BV in 2009 biedt bij deze stand van zaken vooralsnog onvoldoende bewijs op, te meer nu [beheer] Beheer niet heeft betwist dat dit overzicht ruimschoots na 2009 is opgesteld en [appellant] de juistheid van een aantal van de in het overzicht opgenomen boekingen uitdrukkelijk heeft betwist. Ook in de cessieakte van 30 september 2007 ligt naar het oordeel van het hof vooralsnog onvoldoende bewijs besloten. Deze akte dateert van ruim twee jaar vóór de in geding zijnde overboekingen van € 4.500,-- en € 25.000,--, terwijl [appellant] onder overlegging van meerdere bescheiden uitdrukkelijk heeft betwist dat uit deze akte af te leiden is dat hij daadwerkelijk de daarin genoemde schuld had.
6.6.5.[beheer] Beheer heeft aangeboden om te bewijzen dat [appellant] daadwerkelijk een forse schuld had aan Jema Holding BV. Het hof zal Jema Holding BV daarom toelaten te bewijzen:
- dat zij het bedrag van € 4.500,-- dat [appellant] op 16 november 2009 aan haar heeft overgemaakt, nog in 2009 aan Jema Holding BV heeft doorbetaald teneinde het in mindering te laten strekken op een schuld van [appellant] aan Jema Holding BV;
- dat de overboeking van € 25.000,-- door haar aan Jema Holding BV van 19 november 2009, een doorbetaling van het op 18 november 2009 door haar van [appellant] ontvangen bedrag betrof, teneinde het in mindering te laten strekken op een schuld van [appellant] aan Jema Holding BV;
- dat [appellant] medio november 2009 een schuld had aan Jema Holding BV van minimaal € 29.500,--.