ECLI:NL:GHSHE:2016:1032

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
200.174.972/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar verwantschap in het kader van erkenning van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de erkenning van de minderjarige [minderjarige 1] door de man. De vrouw, appellante in principaal appel, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank die de man vervangende toestemming verleende om [minderjarige 1] te erkennen. De vrouw voert aan dat erkenning schadelijk is voor de belangen van [minderjarige 1] en dat er risico's zijn voor haar ontwikkeling. De man, verweerder in principaal appel, heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld en verzoekt om een deskundigenonderzoek om vast te stellen of hij de verwekker is van [minderjarige 1]. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming zijn ook betrokken in deze procedure. Het hof heeft op 9 februari 2016 een mondelinge behandeling gehouden en besloten dat er een DNA-onderzoek moet plaatsvinden om de vraag van het vaderschap te beantwoorden. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 9 juni 2016, in afwachting van de resultaten van het deskundigenonderzoek. De kosten van het onderzoek komen voorlopig ten laste van de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 17 maart 2016
Zaaknummer: 200.174.972/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/290516 FA RK 14-7697
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Timmermans-Roelands,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.N.G.N.H. Brech.
Als belanghebbende in deze procedure is aangemerkt:
Mr. [de bijzondere curator] ,
in de hoedanigheid van bijzondere curator van [minderjarige 1] Nasrullah,
kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 mei 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2015, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de aan de man verleende vervangende toestemming om de nader te noemen minderjarige [minderjarige 1] te erkennen en het inleidende verzoek van de man hiertoe alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 september 2015, heeft de man verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Tevens heeft de man voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld en verzocht een deskundigenbericht te gelasten teneinde vast te stellen of de man de verwekker is van [minderjarige 1] en te bepalen dat de vrouw daarvan de kosten draagt. Indien mocht blijken dat de man niet de verwekker van [minderjarige 1] is, verzoekt de man het hof voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij aan hem vervangende toestemming is verleend tot erkenning van [minderjarige 1]
.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 27 oktober 2015, heeft de vrouw verzocht de verzoeken van de man in incidenteel appel af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 september 2015, heeft de bijzondere curator verzocht het hoger beroep van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het door haar ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren.
2.3.1.
Bij verweerschrift op het incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2015, heeft de bijzondere curator verzocht de verzoeken van de man in incidenteel appel toe te wijzen met dien verstande dat zijn verzoek om de vrouw te veroordelen in de kosten van het deskundigenbericht, wordt afgewezen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 februari 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Brouwers ;
  • de man, bijgestaan door mr. Brech;
  • de bijzondere curator;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het bericht van de raad d.d. 14 januari 2016 omtrent de heropening van het
raadsonderzoek;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 26 januari 2016.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is, voor zover hier van belang, geboren;
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Uit de relatie van de man en de vrouw is eveneens [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] . [minderjarige 2] is door de man erkend. De onderhavige procedure heeft geen betrekking op haar.
De vrouw heeft het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 1] woont bij de vrouw.
3.2.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, aan de vader vervangende toestemming verleend om [minderjarige 1] te erkennen.
3.3.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De man heeft tegen deze beslissing voorwaardelijk geappelleerd.
3.4.
De vrouw voert - kort samengevat - het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat onvoldoende is gebleken dat erkenning schade aan de belangen van [minderjarige 1] zal toebrengen of dat er ten gevolge van de erkenning van [minderjarige 1] reële risico’s zijn dat zij wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling.
De rechtbank heeft geoordeeld het aannemelijk te achten dat de voorgenomen erkenning door de man bij de vrouw onrustgevoelens teweeg zal brengen, maar dat de vrouw zelf naar voren heeft gebracht dat zij een rustige en stabiele opvoedingssituatie voor de kinderen heeft gecreëerd. Ten onrechte is de rechtbank met de raad van oordeel dat de erkenning de relatie van de moeder met de kinderen niet zal verstoren.
De vrouw acht het volstrekt onbegrijpelijk waarom de rechtbank oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] of de belangen van [minderjarige 1] worden geschaad middels erkenning door de man. De vrouw is fysiek en psychisch mishandeld door de man, zo ook de kinderen. De vrouw vreest voor haar leven en dat van de kinderen. [minderjarige 2] heeft tekenen laten zien van seksueel misbruik. Ook jegens [minderjarige 1] heeft de vrouw grensoverschrijdend gedrag van de man gezien. De thuissituatie was niet langer veilig en gezond voor de kinderen, alsook voor de vrouw. De huidige situatie wijkt af van de situatie kort na de geboorte van [minderjarige 2] , toen de man [minderjarige 2] heeft erkend.
Het advies van de raad in eerste aanleg is volgens de vrouw gegeven zonder ook maar een gesprek met de vrouw, de man of [minderjarige 2] te hebben gehad en nader onderzoek zou volgens de moeder dan ook nodig zijn geweest om tot een gedegen advies te kunnen komen, waar dit wel heeft gegolden voor de overige verzoeken van de man tot gezag en omgang.
Uit het raadsrapport van juni 2015 blijkt dat de man geen rol in het leven van de kinderen kan innemen. Indien de man [minderjarige 1] kan erkennen, zal de huidige prille, rustige en stabiele opvoedingssituatie van [minderjarige 1] worden verstoord.
3.5.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan. Volgens de man lijdt de vrouw aan waanideeën en mogelijk aan een psychiatrische stoornis, waardoor zij een wat vreemde kijk op de wereld heeft en deze mogelijk ook projecteert op de kinderen. De beschuldigingen jegens de man over vermeend seksueel misbruik en mishandeling zijn nergens op gebaseerd en de man vermoedt dat de angst van [minderjarige 2] voortkomt uit de projectie van de vrouw, waardoor [minderjarige 2] zelf is gaan geloven dat bepaalde dingen zijn gebeurd.
Los van de vraag of de beschuldigingen waar zijn of niet, deze kunnen niet leiden tot de conclusie dat aan het wettelijk criterium voor afwijzing van een verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning zou zijn voldaan. Hieruit volgt immers niet dat de verhouding tussen de vrouw en [minderjarige 1] of de belangen van [minderjarige 1] zouden worden geschaad nu de erkenning alleen over de juridische band gaat en niet over het contact met [minderjarige 1] .
Het enkele feit dat de vrouw een emotionele weerstand heeft tegen erkenning door de man, is blijkens de jurisprudentie onvoldoende. Nergens uit blijkt dat er een reëel risico bestaat dat de vrouw door de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand zou komen te verkeren dat zij niet in staat zou zijn om [minderjarige 1] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft.
Volgens de man is er geen reden om een extra onderzoek door de raad te gelasten naar het erkenningsvraagstuk, nu de raad reeds heeft geadviseerd dat erkenning van [minderjarige 1] voor haar geen bezwaren oplevert. De man stelt dat zijn verzoek tot gezag en omgang volledig los dient te worden gezien en beoordeeld van zijn verzoek tot vervangende toestemming om [minderjarige 1] te erkennen.
In incidenteel appel stelt de man dat hij een deskundigenbericht wenst, zodat komt vast te staan of de man de verwekker is van [minderjarige 1] . Indien dit niet het geval is, dan wenst hij vernietiging van de bestreden beschikking.
3.6.
De bijzondere curator voert - kort samengevat - het volgende aan. De bijzondere curator handhaaft het advies tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] , nu de beschuldigingen van de vrouw van huiselijk geweld, seksueel misbruik van de kinderen en drugsgebruik door de man, ook in hoger beroep niet worden gestaafd met bewijs of anderszins aannemelijk worden gemaakt. De bijzondere curator hecht veel waarde aan de mededeling van de vrouw dat het haar bedoeling was om samen met de man de geboorte van [minderjarige 1] aan te geven bij de gemeente en dat de man [minderjarige 1] zou erkennen. De vrouw had toen reeds meerdere meldingen gedaan van huiselijk geweld door de man en zij was ook reeds op de hoogte van het (door haar gestelde) seksueel misbruik van [minderjarige 2] door de man. Indien dergelijke wetenschap de vrouw er destijds niet van heeft weerhouden in te stemmen met erkenning van [minderjarige 1] door de man, dan ziet de bijzondere curator niet in waarom dat nu wel het geval zou moeten zijn.
In het verweer in incidenteel appel stelt de bijzondere curator dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat, nu er kennelijk twijfel is ontstaan bij de man, vastgesteld wordt of de man al dan niet haar biologische vader is. Nu de vrouw nimmer heeft ontkend dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] , acht de bijzondere curator het niet juist de vrouw te veroordelen in de kosten van een dergelijk DNA-onderzoek.
Ter zitting heeft de bijzondere curator verklaard dat de vraag die thans is opgeworpen omtrent het verwekkerschap van de vader boven de verschillende procedures zal blijven hangen indien geen zekerheid hierover wordt verkregen middels het door de man verzochte DNA-onderzoek.
3.7.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het advies van de bijzondere curator om een DNA-onderzoek te bevelen, ondersteund. De situatie tussen deze ouders is uiterst complex en er dient in het belang van [minderjarige 1] geen enkele onduidelijkheid te bestaan omtrent het vaderschap omdat dat, zoals de bijzonder curator ook aangeeft, boven partijen zal blijven hangen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof na een korte schorsing besloten de zaak aan te houden in afwachting van een door het hof te gelasten DNA-onderzoek, hetgeen het hof ook reeds ter zitting aan partijen heeft medegedeeld. Het hof is met de bijzondere curator en de raad van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat, alvorens de zaak verder inhoudelijk wordt beoordeeld, iedere twijfel over het vaderschap wordt uitgesloten.
3.8.2.
Gelet op het voorgaande zal het hof een deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gelasten ter beantwoording van de vraag of de man kan worden aangemerkt als de verwekker van [minderjarige 1] , alvorens een beslissing te nemen over de vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] .
3.9.
Omtrent de kosten van dit onderzoek neemt het hof in aanmerking dat bij de man kennelijk eerst in hoger beroep twijfel is ontstaan over zijn vaderschap, terwijl de vrouw consistent is gebleven in haar stelling dat de man de verwekker van [minderjarige 1] is. De door de man opgegeven redenen om te twijfelen aan zijn vaderschap zijn niet van zodanige aard dat deze voor het hof aanleiding vormen om op voorhand aan te nemen dat de vrouw de kosten van het DNA-onderzoek voor haar rekening zou moeten nemen. Het hof zal dan ook bepalen dat het voorschot op de kosten van het onderzoek door de man dient te worden betaald, zonder hiermee vooruit te lopen op de eindbeslissing in deze.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, en wel tot 9 juni 2016 pro forma, teneinde de resultaten van het deskundigenbericht af te wachten. Partijen worden na bekendwording van de uitslag van het onderzoek in de gelegenheid gesteld daarop binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren, waarna het hof het verdere verloop van de procedure zal bepalen.

4.De beslissing

Het hof:
gelast een deskundigenonderzoek naar de vraag of de man de verwekker is van de op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] geboren [minderjarige 1] en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid;
bepaalt dat de man, de vrouw en de minderjarige hun medewerking aan dit onderzoek zullen verlenen;
benoemt tot deskundige mevrouw dr. M. Hidding, DNA-specialist, werkzaam bij [de vennootschap] B.V., [adres] , [postcode] [plaats] , of haar plaatsvervanger;
bepaalt het voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig op het door de deskundige begrote bedrag van € 585,= inclusief BTW, tenzij partijen of één van hen binnen veertien dagen na deze uitspraak tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft gemaakt in welk geval het hof op dat bezwaar zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat het voorschot voorlopig ten laste komt van de man;
bepaalt dat alvorens de deskundige aanvangt met de werkzaamheden, het voornoemde voorschotbedrag door de man dient te worden betaald op rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [de vennootschap] B.V.;
bepaalt dat de deskundige na ontvangst van het bericht van betaling haar werkzaamheden zal aanvangen;
verzoekt de deskundige na ontvangst van een afschrift van onderhavige beschikking zo spoedig mogelijk na ontvangst van betaling contact op te nemen met de vrouw en de man voor het maken van de benodigde afspraken voor de afname van het DNA-materiaal;
verzoekt de deskundige een schriftelijk, ondertekend en met redenen omkleed bericht met een duidelijke conclusie, uiterlijk voor na te melden pro forma datum, aan de griffie van het hof te doen toekomen;
wijst de deskundige er op dat na aanvaarding van de benoeming de verplichting bestaat de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen;
bepaalt dat, nadat het schriftelijk bericht van de deskundige ter griffie is ontvangen, partijen in de gelegenheid worden gesteld daar binnen een termijn van twee weken schriftelijk op te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 9 juni 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M.C. Bijleveld-van der Slikke en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.