In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die verzoekt om erkenning van zijn in Kosovo gewijzigde geslachtsnaam. De appellant, geboren in 1971, heeft zowel de Nederlandse als de Kosovaarse nationaliteit. De wijziging van zijn geslachtsnaam in Kosovo is het gevolg van een besluit van de gemeente Kosovo, waarbij de geslachtsnamen van zijn ouders zijn gewijzigd. De appellant heeft verzocht om zijn gewijzigde geslachtsnaam ook in Nederland erkend te krijgen, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft dit verzoek afgewezen. De appellant is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2015 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft verweer gevoerd. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek besproken, waaronder artikel 1:26 lid 1 en artikel 10:24 lid 1.
Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de in Kosovo opgemaakte akte niet vatbaar is voor opname in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. De akte is enkel opgemaakt in verband met de wijziging van de geslachtsnaam van de appellant en is daarmee een afgeleide van de Nederlandse geboorteakte. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de appellant af, waarbij het hof begrip toont voor de gevoelens van de appellant, maar benadrukt dat een Koninklijk Besluit de aangewezen weg is voor geslachtsnaamswijzigingen.