ECLI:NL:GHSHE:2015:974

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
F 200.151.914_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie na een echtscheiding. De man, appellant, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 april 2014 te vernietigen, waarin was bepaald dat hij een bijdrage van € 613,- per maand aan de vrouw, verweerster, moest betalen. De vrouw had in eerste aanleg verzocht om deze alimentatie vast te stellen, en de rechtbank had de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld. De man was het niet eens met de hoogte van de alimentatie en stelde dat zijn financiële situatie hem niet in staat stelde om deze bijdrage te betalen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2015 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante documenten en de financiële situatie van beide partijen. De man stelde dat zijn draagkracht ontoereikend was, terwijl het hof op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting tot de conclusie kwam dat de man in 2014 en 2015 niet in staat was om een bijdrage te betalen. Het hof heeft de behoefte van de vrouw aan alimentatie vastgesteld op € 1.500,- netto per maand, maar concludeerde dat de man geen draagkracht had om deze bijdrage te voldoen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage werd afgewezen. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 maart 2015
Zaaknummer: F 200.151.914/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/269938 / FA RK 13-5588
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.L.A. Ruijs,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.J.A. van den Hoogen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2014, heeft de man verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud alsnog op nihil te stellen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2014, heeft de vrouw verzocht bij beschikking, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in het appel dan wel de door hem aangevoerde grieven ongegrond te verklaren dan wel af te wijzen, met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Ruijs;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van den Hoogen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 29 januari 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 30 januari 2015;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 2 februari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 12 september 1986 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geen thans nog minderjarige kinderen geboren.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 15 mei 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw moet voldoen een bedrag van € 613,- per maand met ingang van 15 mei 2014. De rechtbank heeft tevens de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
De man kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De man heeft een zogenaamd vol appel ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank.
3.4.
De grief van de man betreft de vastgestelde partneralimentatie.
3.5.
Nu de man geen grieven heeft aangevoerd tegen de uitgesproken echtscheiding (de echtscheiding is inmiddels ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand) en tegen de verdeling van de huwelijksgemeenschap, zal het hof het verzoek van de man in hoger beroep in zoverre afwijzen.
3.6.
De ingangsdatum van een eventueel vast te stellen onderhoudsbijdrage, zijnde 15 mei 2014, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte vrouw
3.7.
De behoefte van de vrouw aan de vastgestelde onderhoudsbijdrage is in hoger beroep in geschil.
3.8.
Voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk van belang. Het hof houdt rekening met een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 2.500,- per maand, zijnde het netto inkomen van de vrouw ten tijde van het huwelijk van € 605,- per maand, vermeerderd met het netto inkomen van de man van € 1.895,- per maand.
Van het netto besteedbaar gezinsinkomen wordt op grond van het rapport Alimentatienormen aan de vrouw toegerekend 60% wegens de hogere kosten van het niet langer voeren van een gezamenlijke huishouding.
Het hof becijfert de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw aldus op € 1.500,- netto per maand.
De vrouw genereerde in 2014 een eigen inkomen van € 605,- netto per maand.
Het hof becijfert de aanvullende behoefte van de vrouw aldus op € 895,- netto per maand.
Draagkracht
3.9.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
3.10.
Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
3.11.
Het hof gaat op grond van de overgelegde bescheiden en het verhandelde ter zitting in 2014 uit van een gemiddeld netto maandinkomen van de man van € 1.387,63 per maand. Voorts is aannemelijk geworden dat de man heeft afgelost op schulden, welke zijn ontstaan tijdens de huwelijkse periode en die ook door de vrouw worden erkend, met een bedrag van
€ 650,- per maand. Met de aflossing op deze schulden houdt het hof rekening. Gelet op het hiervoor overwogene, is het hof van oordeel dat de man in 2014 niet de draagkracht had om enig bedrag te betalen ter voorziening in het levensonderhoud van de vrouw.
3.12.
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van het hof gaat het hof in de periode vanaf 10 januari 2015 tot 16 februari 2015 uit van een bruto loon van de man van € 1.152,- bruto per 4 weken, te vermeerderen met vakantietoeslag en houdt het hof met ingang van 16 februari 2015 rekening met een bruto loon van € 2.155,- per maand, inclusief vakantietoeslag.
Voor wat betreft de lasten houdt het hof in 2015 rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 948,- per maand minus de woonkostencomponent van € 224,- per maand, met woonlasten van € 600,- per maand aan huur, te verminderen met € 286,- aan huurtoeslag, met ziektekosten van € 152,- per maand aan (bestuursrechtelijke) premie Zorgverzekeringswet en € 30,- per maand aan verplicht eigen risico, minus
€ 39,50, zijnde het in de bijstandsnorm begrepen deel premie ZVW voor een alleenstaande en minus € 78,50 aan zorgtoeslag en met aflossing op schulden van € 650,- per maand.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en rekening houdend met alle relevante fiscale aspecten is het hof van oordeel dat de man ook in 2015 niet de draagkracht heeft om enig bedrag te betalen ter voorziening in het levensonderhoud van de vrouw.
Het inleidende verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage dient dan ook alsnog te worden afgewezen.
3.13.
De beschikking waarvan beroep dient derhalve gedeeltelijk te worden vernietigd.

4.De beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek in hoger beroep, voor zover betrekking hebbende op de tussen partijen uitgesproken echtscheiding en op de verdeling van de huwelijksgemeenschap;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 april 2014 voor zover deze betrekking heeft op de vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw;
wijst alsnog af het verzoek van de vrouw d.d. 23 december 2013 tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en M.C. Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.