ECLI:NL:GHSHE:2015:971

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
HV 200.130.159_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling en het hoofdverblijf van een minderjarige, hierna te noemen [de zoon]. De vader, appellant, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2013 aangevochten, waarin de zorgregeling was vastgesteld. De moeder, verweerster, heeft de beschikking verdedigd. Het hof heeft op 19 maart 2015 uitspraak gedaan. In de tussenliggende periode heeft het hof kennisgenomen van verschillende V8-formulieren van beide advocaten en een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Dit rapport concludeert dat het huidige hoofdverblijf van [de zoon] bij de moeder het meest in zijn belang is en dat de omgangsregeling, zoals vastgesteld in de voorlopige beschikking, de beste optie is. Het hof heeft besloten de zaak op basis van de stukken af te doen, aangezien beide ouders zich kunnen vinden in het advies van de raad. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de zorgregeling betreft en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader [de zoon] haalt en brengt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen. De overige onderdelen van de bestreden beschikking zijn bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 maart 2015
Zaaknummer: HV 200.130.159/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/255919 / FA RK 12-6286
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te
[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.F. Kossen,
tegen
[de moeder],
wonende te
[woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel, thans mr. A.Th.L. van Zandvoort.

5.De beschikking d.d. 21 november 2013

5.1.
Bij die beschikking heeft het hof bepaald dat voorlopig, totdat nader is beslist, de vader en [de zoon] een weekend per veertien dagen van (vrijdag) 16.30 uur tot (zondag) 19.00 uur bij zich zal hebben, alsmede elke donderdag na school tot 20.00 uur, waarbij de vader [de zoon] haalt en brengt.
5.2.
Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot donderdag 20 februari 2014 en de advocaten van partijen verzocht tijding vóór de pro formadatum het hof schriftelijk in kennis te stellen van het verloop van de ouderschapsreorganisatie.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van de inhoud van:
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 17 februari 2014;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 21 februari 2014;
- het V8-formulier met één bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 19 mei 2014.
6.2.
Uit voormelde correspondentie maakt het hof op dat in het kader van het ouderschapsreorganisatietraject, geen gesprekken hebben plaatsgevonden.
6.3.
Het hof heeft vervolgens kennis genomen van:
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) d.d. 17 juli 2014 waarin deze het hof bericht dat de raad een onderzoek is gestart naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling met betrekking tot [de zoon];
- het rapport van de raad d.d. 21 november 2014.
6.4.
Als reactie op het raadsrapport heeft het hof het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 3 december 2014 ontvangen. Zij verzoekt het hof te beslissen conform het advies van de raad. De moeder heeft het hof te kennen gegeven geen nadere mondelinge behandeling te wensen.
6.5.
Van de zijde van de vader heeft het hof niets meer vernomen. Uit het raadsrapport (onder nummer 12 op pagina 22) blijkt evenwel dat de vader zich kan vinden in het advies van de raad.
6.6.
Het hof heeft vervolgens besloten de zaak op de stukken af te doen.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De raad heeft in zijn rapport d.d. 21 november 2014 geconcludeerd dat het huidige hoofdverblijf van [de zoon] bij de moeder het meest tegemoet komt aan zijn belangen.
Voorts is de raad van de mening dat de huidige omgangsregeling (met inbegrip van de helft van de feestdagen en vakanties) de beste optie is. Het betreft de door het hof bij voormelde beschikking vastgestelde, voorlopige omgangsregeling waaraan de ouders nog steeds uitvoering geven.
De raad constateert tot slot dat beide ouders baat zouden hebben bij opvoedingsondersteuning. Hoe dit vorm zou moeten krijgen kan pas worden vastgesteld na het psychologisch onderzoek dat [de zoon] binnenkort zal ondergaan.
Een kinderbeschermingsmaatregel is volgens de raad op dit moment niet opportuun, omdat de ouders meewerken aan het organiseren van (eventuele) hulpverlening.
7.2.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit de reacties van de ouders op het rapport van de raad maakt het hof op dat ieder van partijen zich in het advies van de raad kan vinden.
Het hof zal derhalve, conform het advies van de raad, de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de zorgregeling betreft en opnieuw rechtdoende een omgangsregeling vaststellen als na te melden, hetgeen het hof ook in het belang van [de zoon] acht.
Voor het overige zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.
7.3.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing van het hof.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 18 april 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het de zorgregeling betreft;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vader en [de zoon], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdag 16.30 uur tot zondag 19.00 uur, alsmede elke donderdag na school tot 20.00 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen,
waarbij de vader [de zoon] haalt en brengt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bekrachtigt te bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, Bijleveld-van der Slikke en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.