In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling en het hoofdverblijf van een minderjarige, hierna te noemen [de zoon]. De vader, appellant, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2013 aangevochten, waarin de zorgregeling was vastgesteld. De moeder, verweerster, heeft de beschikking verdedigd. Het hof heeft op 19 maart 2015 uitspraak gedaan. In de tussenliggende periode heeft het hof kennisgenomen van verschillende V8-formulieren van beide advocaten en een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Dit rapport concludeert dat het huidige hoofdverblijf van [de zoon] bij de moeder het meest in zijn belang is en dat de omgangsregeling, zoals vastgesteld in de voorlopige beschikking, de beste optie is. Het hof heeft besloten de zaak op basis van de stukken af te doen, aangezien beide ouders zich kunnen vinden in het advies van de raad. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de zorgregeling betreft en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader [de zoon] haalt en brengt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen. De overige onderdelen van de bestreden beschikking zijn bekrachtigd.