ECLI:NL:GHSHE:2015:970

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
F 200.151.926_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie na echtscheiding met geschil over behoefte en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie na een echtscheiding. De man, appellant, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 april 2014 aangevochten, waarin de rechtbank heeft bepaald dat hij aan de vrouw, verweerster, een maandelijkse bijdrage in haar levensonderhoud moet betalen. De man verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en te bepalen dat de behoefte van de vrouw aan alimentatie nihil is, of dat zij in staat is zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien. De vrouw verzoekt op haar beurt om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de bestreden beschikking in stand te laten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2015 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder een brief van de advocaat van de man. De partijen zijn op 2 mei 1986 met elkaar gehuwd en de echtscheiding is nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank had bepaald dat de man vanaf de inschrijving van de beschikking in de registers aan de vrouw een bedrag van € 453,- per maand moet betalen, dat kan oplopen tot € 1.158,- na verkoop van de echtelijke woning.

Het hof heeft de grieven van de man beoordeeld, die betrekking hebben op de behoefte van de vrouw en zijn eigen draagkracht. Het hof concludeert dat de vrouw in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, mede gezien haar huidige werkuren en de omstandigheden. Het hof wijst het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie af en vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank voor zover deze partneralimentatie betreft, maar bekrachtigt de beschikking voor het overige. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 maart 2015
Zaaknummer: F 200.151.926/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/263038/FA RK 13-2187
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.G.F.M. Gloudemans,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.G. Matze.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de behoefte van de vrouw aan een maandelijkse bijdrage in haar levensonderhoud nihil is, althans te bepalen dat zij in staat is zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien, althans een bijdrage vast te stellen conform de daarvoor geldende richtlijnen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2014, heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans dit aan hem te ontzeggen, dan wel de grieven van de man af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Gloudemans;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Matze.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 29 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 2 mei 1986 te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken welke beschikking – gelet op het appel van de man – thans nog niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man vanaf de dag dat de beschikking wordt
ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor levensonderhoud bij
vooruitbetaling moet voldoen:
in de periode tot de datum verkoop en levering van de echtelijke woning én de man de
volledige hypotheeklasten nog voor zijn rekening neemt een bedrag van € 453,- per maand,
in de periode na verkoop en levering van de echtelijke woning c.q in geval de man die
woonuitgaven niet of niet geheel betaalt een bedrag van € 1.158,- per maand;
3.3.
De man kan zich met deze beslissing zoals hiervoor aangegeven niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven van de man betreffen de (aanvullende) behoefte van de vrouw (grieven 1 t/m 5) en zijn draagkracht (grief 6).
Behoefte vrouw
3.5.
De behoefte van de vrouw aan de vastgestelde onderhoudsbijdrage ad € 453,- c.q.
€ 1.158,- per maand is in hoger beroep in geschil.
3.5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar gezinsinkomen waarop de behoefte van de vrouw kan worden gebaseerd € 3.527,- bedraagt, zoals door de rechtbank is vastgesteld. Ter bepaling van de hoogte van de behoefte van de vrouw dienen - anders dan de rechtbank heeft gedaan - de kosten van beide kinderen van partijen op het netto besteedbaar gezinsinkomen in mindering te worden gebracht, nu de man, zoals de vrouw ter zitting ook heeft erkend, ook de kosten van de ten tijde van de samenwoning van partijen nog inwonende meerderjarige [dochter 1] voor zijn rekening nam.
De behoefte van [dochter 2] is door de rechtbank in de bestreden beschikking becijferd op
€ 525,- per maand. Nu geen van partijen daartegen een grief heeft aangevoerd, zal ook het hof van dit bedrag uitgaan. Bij gebreke van nadere gegevens zal het hof met betrekking tot de behoefte van [dochter 1] uitgaan van hetzelfde bedrag.
3.5.2.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen minus de kosten van de kinderen geeft een resultaat van € 2.477,-. Hiervan wordt op grond van het Rapport Alimentatienormen aan de vrouw toegerekend 60% wegens de hogere kosten van het niet langer voeren van een gezamenlijke huishouding. Het hof becijfert de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw aldus op € 1.486,- netto per maand.
Behoeftigheid vrouw
3.6.
De man heeft aangevoerd, dat de vrouw met een hoger bedrag dan zij thans aan inkomen heeft in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. Volgens de man heeft de vrouw haar stelling dat zij niet meer kan werken niet dan wel onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. De man stelt ook in hoger beroep dat de vrouw werkzaam is als zelfstandig kapster.
De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.
3.6.1.
Uitgangspunt is dat op de vrouw de verplichting rust om alles in het werk te stellen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Thans werkt zij 18 uur per week bij [Zorg]. Daarnaast werkt zij 4 uur per week als schoonmaakster op de tennisbaan, hetgeen zij eerst ter zitting - op aangeven van de man - naar voren heeft gebracht. Dit laatste klemt te meer nu de man onweersproken heeft gesteld dat de vrouw in de door haar bewoonde echtelijke woning de beschikking heeft over een als kapsalon ingerichte ruimte en werkzaamheden als kapster verricht en kan verrichten en ook de verhouding tussen de door haar gestelde inkomsten en uitgaven vragen oproept. Mede in het licht hiervan heeft de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij anders dan door haar aangegeven inkomsten niet over inkomsten beschikt of zou kunnen beschikken en dat zij alles in het werk heeft gesteld en stelt om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Hiermee is de aanvullende behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud niet aannemelijk geworden en gaat het hof er van uit dat de vrouw in staat is om overeenkomstig haar huwelijks gerelateerde behoefte in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Dit geldt te meer nu deze behoefte wordt verminderd door het feit dat zij thans geen woonlasten heeft.
3.7.
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie alsnog afwijzen, waarbij het hof er van uitgaat dat de man tot de verkoop van de echtelijke woning de woonlasten daarvan zal blijven betalen.
Het hof zal niet vooruitlopen op de situatie na verkoop en levering van de echtelijke woning, omdat alsdan mogelijk ook andere, thans niet te voorziene, omstandigheden een rol spelen.
3.8.
De man heeft vol appel ingesteld. Nu de man echter geen grieven heeft aangevoerd tegen de echtscheiding en de - kort gezegd - wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen en de toewijzing aan de vrouw van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de daartoe behorende inboedel, zal het hof deze verzoeken van de man in appel als het meer of anders verzochte afwijzen.
3.9.
De beschikking waarvan beroep, dient derhalve gedeeltelijk te worden vernietigd.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 april 2014, doch uitsluitend voor zover daarbij partneralimentatie is vastgesteld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.D.M. Lamers en
C.L.M. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.