ECLI:NL:GHSHE:2015:962

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
F 200.151.921_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en vaststelling bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de vaststelling van de kinderalimentatie door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De man, appellant, heeft de beschikking van de rechtbank van 7 mei 2014 aangevochten, waarin werd bepaald dat hij een bijdrage van € 286,50 per kind per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen. De vrouw, verweerder, heeft in haar verweerschrift verzocht om de bijdrage te verhogen naar € 216,50 per kind per maand, met een latere verhoging naar € 254,50 per kind per maand. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2015 is de man bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.C.M. Maat-Oldenhof, terwijl de vrouw werd bijgestaan door mr. I. de Dobbelaere-Woets. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de draagkracht van beide ouders en de behoefte van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de totale behoefte van de kinderen € 854,- per maand bedraagt, en na aftrek van het kindgebonden budget is het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen vastgesteld op € 687,- per maand. Het hof heeft de grieven van de man gegrond verklaard en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen verlaagd. De man heeft recht op zorgkorting, en het hof heeft de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 166,- per kind per maand voor de periode van 7 mei 2014 tot 1 januari 2015, en € 117,- per kind per maand voor de periode van 1 januari 2015 tot 1 februari 2015. De vrouw hoeft geen terugbetaling te doen van eventueel teveel ontvangen alimentatie. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe alimentatiebedragen zijn vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 maart 2015
Zaaknummer: F 200.151.921/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/12/87015 / FA RK 13-110
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.C.M. Maat-Oldenhof,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
pro se en als gevolmachtigde van:
[de zoon],
wonende te [woonplaats],
verweerders,
hierna te noemen: de vrouw respectievelijk [de zoon],
advocaat: mr. I. de Dobbelaere-Woets.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 mei 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor zover deze betrekking heeft op de vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen) en, in zoverre opnieuw rechtdoende, bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna nader te noemen minderjarigen te bepalen op nihil dan wel op een zodanig bedrag en met een zodanige ingangsdatum als het hof redelijk acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 september 2014, heeft de vrouw verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen en, opnieuw rechtdoende, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen te stellen op € 216,50 per kind per maand en met ingang van 15 mei 2014 op € 254,50 per kind per maand dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
2.3.
[de zoon] is op [geboortedatum] 2015 meerderjarig geworden en heeft de vrouw bij volmacht
d.d. 16 februari 2015 gemachtigd zijn belangen in deze procedure te behartigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Maat-Oldenhof,
  • de vrouw, bijgestaan door mr. De Dobbelaere-Woets.
[de zoon] is niet ter zitting verschenen.
2.4.1.
Het hof heeft de jongmeerderjarige [de zoon] in de gelegenheid gesteld schriftelijk zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 26 januari 2015;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 26 januari 2015.
- de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde pleitaantekeningen.
Volgens afspraak zijn na de mondelinge behandeling nog ingekomen:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 17 februari 2015;
- het faxbericht van de advocaat van de man d.d. 2 maart 2015.

3.De beoordeling

3.1.
De man en de vrouw zijn op 15 mei 1996 gehuwd.
Uit hun huwelijk zijn geboren:
- [de zoon], op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats];
- [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats].
[de dochter] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 18 augustus 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man met ingang van 7 mei 2014 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] en [de dochter] een bedrag van € 286,50 per kind per maand dient te voldoen.
3.3.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven betreffen - zakelijk weergegeven - :
- de behoefte van de kinderen (grief 1);
- de draagkracht van de vrouw; de berekening van haar netto besteedbaar inkomen (grief 2);
- de draagkracht van de man (grieven 3 en 4).
Grief 5 heeft geen zelfstandige betekenis.
Ingangsdatum
3.5.
De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 7 mei 2014, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte
3.6.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat de totale behoefte van de kinderen € 854,- per maand bedraagt. Hierop dient het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt in mindering te worden gebracht. In 2014 bedroeg het kindgebonden budget afgerond € 167,- per maand, zodat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen in dat jaar wordt vastgesteld op € 687,- per maand ofwel op € 344,- per kind per maand. De eerste grief slaagt.
Blijkens de voorschotbeschikking toeslagen 2015 heeft de vrouw in januari 2015 voor [de zoon] en [de dochter] € 324,- per maand aan kindgebonden budget ontvangen, zodat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen in die maand wordt vastgesteld op
€ 530,- per maand ofwel op € 265,- per kind per maand.
Met ingang van 1 februari 2015 ontvangt de vrouw alleen nog kindgebonden budget voor [de dochter]. De stelling van de vrouw dat het kindgebonden budget voor [de dochter] in 2015 € 317,- per maand bedraagt is door de man niet weersproken, zodat het hof van dat bedrag uitgaat. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [de dochter] bedraagt met ingang van 1 februari 2015, derhalve € 110,- per maand (€ 854,- /2 minus € 317,-).
Met betrekking tot de behoefte van de jongmeerderjarige [de zoon] heeft de vrouw gesteld dat deze is gebaseerd op de Wet studiefinanciering en € 589,91 per maand bedraagt. Na aftrek van de basisbeurs van € 81,02 per maand bedraagt de bijdrage van de ouders € 508,79 per maand, aldus de vrouw. Het hof gaat van dit bedrag uit, nu de man de stellingen van de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Draagkracht
3.7.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld.
Het hof volgt in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, zoals deze vanaf 1 april 2013 luidt, inhoudende dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
De man heeft aangevoerd dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde kinderbijdrage te betalen.
3.8.
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI +
€ 860,-. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
3.9.
Het inkomen van de vrouw is in geschil.
De man stelt dat rekening moet worden gehouden met een jaarinkomen van de vrouw van
€ 32.557,33. De man voert daartoe aan dat de vrouw in 2014 gedurende drie maanden een werkloosheidsuitkering heeft ontvangen. In de resterende negen maanden in 2014 heeft de vrouw een inkomen verworven van € 24.418,--. Volgens de man dient laatstgenoemd bedrag te worden geëxtrapoleerd naar een jaar, nu ervan kan worden uitgegaan dat de vrouw in 2015 niet opnieuw werkloos zal worden.
De vrouw is van mening dat het inkomen dat zij in negen maanden in 2014 met arbeid heeft gegenereerd niet moet worden geëxtrapoleerd naar een jaar, nu de vrouw in die periode van negen maanden een groot aantal overuren heeft gemaakt om de inkomensachteruitgang ten gevolge van haar werkloosheid te compenseren. De vrouw stelt zich op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met een jaarinkomen van € 29.307,-, zijnde haar feitelijk genoten inkomen in 2014.
Het hof volgt het standpunt van de vrouw en houdt rekening met de inkomsten die de vrouw in 2014 daadwerkelijk heeft genoten. Uit de jaaropgave over 2014 van Tempo-team blijkt een fiscaal jaarinkomen van € 24.418,-. Blijkens de overgelegde betaalspecificaties heeft de vrouw daarnaast een werkloosheidsuitkering ontvangen van in totaal € 4.883,-.
Dit resulteert in een fiscaal jaarinkomen van € 29.301,-.
Uit de door de vrouw als productie 4 bij het V6-formulier d.d. 26 januari 2015 overgelegde draagkrachtberekening, die in zoverre door de man niet is betwist, volgt een netto besteedbaar inkomen van € 1.857,- per maand. Grief 2 slaagt.
De draagkracht van de vrouw is volgens de formule dan € 308,- per maand.
3.10.
Ook het inkomen van de man is in geschil.
De man stelt zich op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met een bruto jaarinkomen van € 35.236,82. De vrouw kan zich op zichzelf vinden in laatstgenoemd bedrag, maar heeft ter zitting wel de vraag gesteld of de 49 snipperdagen en 19 dagen tijd voor tijd - evenals gedurende het huwelijk van partijen gebruikelijk was – aan de man zijn uitbetaald. De man heeft daarop geantwoord dat hij de snipperdagen heeft laten uitbetalen om van dat bedrag een bed voor de kinderen te kunnen kopen.
Het hof volgt het standpunt van de man en houdt rekening met een bruto jaarinkomen van
€ 35.236,82. Het hof merkt de uitbetaling van snipperdagen aan als incidenteel en laat deze daarom buiten beschouwing.
Als onweersproken staat vast dat voormeld jaarinkomen resulteert in een netto besteedbaar inkomen van € 2.144,- per maand.
3.11.
Anders dan de man heeft aangevoerd, zal het hof niet een bedrag van € 326,-, zijnde de helft van de netto-woonlast van de man, optellen bij het forfaitaire bedrag voor de kosten van levensonderhoud. Volgens het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen geldt 30% van het netto besteedbaar inkomen als normbedrag voor de woonlasten. Met dat bedrag houdt het hof rekening. De in voormeld rapport voorziene situatie waarbij sprake is van dubbele woonlasten van de man in verband met de door de vrouw bewoonde voormalige echtelijke woning en op die grond kan worden afgeweken van het forfaitaire bedrag doet zich in de onderhavige zaak niet voor.
3.12.
De draagkracht van de man is volgens de formule € 449,- per maand, in 2014 nog te verhogen met het fiscaal voordeel ad € 81,- per maand, derhalve in totaal € 530,- per maand.
Op basis van het vorenstaande komt het hof tot de volgende verdeling van de kosten voor de kinderen over beide ouders:
- over de periode vanaf 7 mei 2014 tot 1 januari 2015:
het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 530,- / € 838,- x € 687,- = € 434,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 308,- / € 838,- x € 687,- =
€ 253,-
samen € 687,-
Derhalve komt van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen een gedeelte van € 434,- per maand ofwel € 217,- per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 253,- per maand ofwel € 127,- per kind per maand voor rekening van de vrouw.
- over de periode vanaf 1 januari 2015 tot 1 februari 2015:
het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 449,- / € 757,- x € 530,- = € 314,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 308,- / € 757,- x € 530,- =
€ 216,-
samen € 530,-
Derhalve komt van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen een gedeelte van € 314,- per maand ofwel € 157,- per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 216,- per maand ofwel € 108,- per kind per maand voor rekening van de vrouw.
- met ingang van 1 februari 2015:
ten aanzien van [de dochter]:
het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 449,- / € 757,- x € 110,- = € 65,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 308,- / € 757,- x € 110,- =
€ 45,-
samen € 110,-
Derhalve komt van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [de dochter] een gedeelte van € 65,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 45,- per maand voor rekening van de vrouw.
ten aanzien van [de zoon]:
het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 449,- / € 757,- x € 509,- = € 302,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 308,- / € 757,- x € 509,- =
€ 207,-
samen € 509,-
Derhalve komt van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [de zoon] een gedeelte van € 302,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 207,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.13.
De man maakt aanspraak op toepassing van een zorgkorting op de door hem verschuldigde kinderbijdrage.
De vrouw maakt daartegen bezwaar, nu de zorgregeling momenteel niet wordt uitgevoerd.
Het hof overweegt hierover als volgt. Bij de echtscheidingsbeschikking is een reguliere zorgregeling tussen de vader en [de dochter] vastgesteld. Het hof gaat ervan uit dat deze regeling ten gevolge van echtscheidingsgerelateerde spanningen bij de kinderen tijdelijk niet wordt uitgevoerd, maar binnen een afzienbare termijn weer wordt opgestart, temeer nu de moeder ter zitting heeft verklaard het contact tussen de vader en de kinderen niet in de weg te staan
en partijen voorts in staat zijn gebleken het eens te worden over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Het hof gaat er vanuit dat ook [de zoon] binnen een afzienbare termijn weer contact met de man zal hebben conform deze regeling.
Nu de man ingevolge de zorgregeling gemiddeld een dag per week de zorg heeft voor de kinderen, geldt op basis van de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen een percentage van 15%.
In de periode vanaf 7 mei 2014 tot 1 januari 2015 beloopt de zorgkorting een bedrag van
€ 103,- per maand, in de periode vanaf 1 januari 2015 tot 1 februari 2015 een bedrag van
€ 80,- per maand en in de periode met ingang van 1 februari 2015 een bedrag van € 17,- per maand wat betreft [de dochter] en een bedrag van € 76,- per maand wat betreft [de zoon].
Het hiervóór berekende eigen aandeel van de man wordt telkens verminderd met dit bedrag.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel levensonderhoud en studie derhalve vast op:
- in de periode vanaf 7 mei 2014 tot 1 januari 2015: € 434,- minus € 103,- = € 331,- ofwel
€ 166,- per kind per maand;
- in de periode vanaf 1 januari 2015 tot 1 februari 2015: € 314,- minus € 80,- = € 234,- ofwel
€ 117,- per kind per maand;
- met ingang van 1 februari 2015: € 65,- minus € 17,- = € 48,- per maand ten behoeve van [de dochter] en € 302,- minus € 76,- = € 226,- ten behoeve van [de zoon].
De grieven 3 en 4 slagen.
Terugbetaling
3.14.
Nu het hof de onderhoudsbijdragen ten behoeve van [de zoon] en [de dochter] op een lager bedrag zal vaststellen dan de rechtbank heeft gedaan, zou er eventueel een terugbetalingsverplichting voor de vrouw kunnen ontstaan. Het hof hanteert bij de beoordeling of de vrouw teveel ontvangen alimentatie moet terugbetalen de maatstaf zoals neergelegd in de uitspraak van HR 25 april 2014, NJ 2014, 225. Deze maatstaf houdt het volgende in:
(i) De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald.
(ii) Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de rechter in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot de hiervoor bedoelde ingrijpende gevolgen.
(iii) Deze behoedzaamheid brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, zal moeten beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met diens behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven, en dat de rechter, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap zal moeten geven in de motivering.
In het vorenstaande ligt besloten dat de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, steeds aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken, zal moeten beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard (vgl. HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2288, NJ 2009/304, en HR 4 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5310, NJ 2011/514). Hij is derhalve bij die beoordeling niet afhankelijk van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend verweer.
3.14.1.
Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak een terugbetalingsverplichting voor de vrouw in redelijkheid niet kan worden aanvaard. Het hof acht aannemelijk dat de door de vrouw ontvangen bedragen aan kinderalimentatie in overeenstemming met de behoefte van de kinderen zijn uitgegeven en de vrouw over onvoldoende inkomen of vermogen beschikt om aan een terugbetalingsverplichting te kunnen voldoen, zoals de vrouw ter zitting heeft verklaard en door de man niet is weersproken.
Proceskosten
3.11.
Gelet op de aard en de uitkomst van de onderhavige procedure is er geen aanleiding de man te veroordelen in de proceskosten zoals door de vrouw is verzocht. Het hof zal de proceskosten compenseren.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 mei 2014 voor zover deze betrekking heeft op de vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], en [de dochter], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], zal voldoen:
- in de periode vanaf 7 mei 2014 tot 1 januari 2015 een bedrag van € 166,- per kind per maand;
- in de periode vanaf 1 januari 2015 tot 1 februari 2015 een bedrag van € 117,- per kind per maand;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], zal voldoen een bedrag van € 48,- met ingang van 1 februari 2015, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de zoon], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] aan deze zal voldoen een bedrag van € 226,- per maand met ingang van 1 februari 2015, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw eventueel teveel betaalde bedragen aan kinderalimentatie niet aan de man behoeft terug te betalen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.A.R.M. van Leuven en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.