ECLI:NL:GHSHE:2015:961

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
F 200.152.702_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige met medische zorgbehoefte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar verzoek tot wijziging van het gezag over haar minderjarige zoon werd afgewezen. De moeder en vader zijn sinds 1997 met elkaar gehuwd geweest en hebben samen een zoon, geboren in 2005, die lijdt aan het 'negen Q min deletie syndroom'. De moeder verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, omdat zij van mening is dat de vader zich dwingend opstelt en onvoldoende rekening houdt met de belangen van hun zoon. De vader daarentegen stelt dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn en dat hij zijn verantwoordelijkheden als vader goed vervult. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2015 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de stukken en de mondelinge behandeling in overweging genomen en is van oordeel dat er geen noodzaak is voor een aanvullend onderzoek door de raad. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, omdat er geen bewijs is dat het gezag aan één ouder moet worden toegewezen, ondanks de verstoorde communicatie tussen de ouders. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 maart 2015
Zaaknummer: F 200.152.702/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/186061/FA RK 13-2600
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. M. Strijks.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 juli 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen als ongegrond, onbewezen, dan wel in strijd met de wet en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de moeder alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 augustus 2014, heeft de vader verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de grieven van de moeder te verwerpen als ongegrond dan wel niet bewezen en aldus, eventueel onder verbetering en/of aanvulling der gronden, de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze verzoeken te ontzeggen dan wel af te wijzen en voorts de moeder te veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Bergmans-Jeurissen;
-de vader, bijgestaan door mr. Strijks;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger Raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 31 maart 2014;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 29 januari 2015;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 29 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 7 mei 1997 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is, voor zover thans van belang, op [geboortedatum] 2005 te
[geboorteplaats] [de zoon] (hierna: [de zoon]) geboren.
3.2.
[de zoon] heeft het “negen Q min deletie syndroom”. Sedert september 2011 verblijft hij in een leefgroep bij Stichting Pergamijn.
3.3.
Bij beschikking van 21 augustus 2013 heeft de rechtbank Limburg tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 13 november 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging in de uitoefening van het gezag afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De vader stelt zich met betrekking tot zijn wensen ten aanzien van [de zoon] dwingend op en laat zich in gedrag en handelen vooral leiden door zijn eigen visie op de belangen van [de zoon] zonder oog te hebben voor die van de moeder en de betrokken artsen, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat de vader zich al vijf jaar niet meer heeft laten scholen in het noodprotocol dat op [de zoon] van toepassing is. De vader bagatelliseert de medische situatie van [de zoon] en is daarvan ook onvoldoende op de hoogte.
De relatie tussen partijen is ernstig verstoord. Sedert hun uiteengaan in 2011 zijn zij verwikkeld in een strijd die thans niet op te lossen is. Rechtstreekse communicatie tussen partijen ontbreekt, de moeder heeft geen enkel vertrouwen meer in de vader.
Stichting Pergamijn speelt ongewild een belangrijke rol in de uitvoering van het gezamenlijk gezag tussen partijen en ervaart dit als zeer lastig. In principe kan stichting Pergamijn de vader niet beperken in zijn gezag, maar zij heeft wel een verantwoordelijkheid met betrekking tot de veiligheid van [de zoon]. De vader zelf is kennelijk niet in staat in te zien dat de situatie voor [de zoon] bij de vader niet veilig is.
Omdat in verband met de medische situatie van [de zoon] partijen met grote regelmaat gezagsbeslissingen moeten nemen, bestaat er, gelet op de geschetste omstandigheden, een onaanvaardbaar risico dat [de zoon] klem of verloren zal raken tussen partijen.
Gelet op de aanhoudende strijd tussen de ouders en de veranderingen die sinds het laatste rapport van de raad hebben plaatsgevonden, acht de moeder nader onderzoek van de raad met betrekking tot het gezag noodzakelijk.
3.7.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Van een wijziging van omstandigheden is geen sprake. De stellingen van de moeder hieromtrent zijn aantoonbaar onjuist. De vader heeft telkenmale in overleg met stichting Pergamijn gehandeld. De zorg- en contactregeling en het overleg hieromtrent met stichting Pergamijn verlopen naar behoren. Het communicatieprobleem tussen partijen is niet zodanig dat [de zoon] klem of verloren dreigt te geraken. De vader geeft wel degelijk op een goede wijze invulling aan zijn vaderschap en neemt daarin ook zijn verantwoordelijkheid. In overleg met de betrokken instanties probeert hij in het belang van [de zoon] een stap verder te komen. Het belang van [de zoon] zal de vader te allen tijde voorop stellen indien er sprake is van medische aangelegenheden en aan noodzakelijke (spoed)behandelingen zal hij zijn medewerking verlenen. Dat de man een rol van betekenis speelt in zijn leven is essentieel voor de ontwikkeling van [de zoon]. Gezamenlijk gezag is derhalve juist in zijn belang. De noodzaak voor het door de vrouw verzochte raadsonderzoek ontbreekt.
3.8.
De raad stelt zich ter zitting op het standpunt in hetgeen naar voren is gebracht geen aanleiding te zien het gezamenlijk gezag over [de zoon] te beëindigen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hof acht zich, voor zover de moeder heeft verzocht om een onderzoek door de raad, op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een onderzoek te gelasten.
3.9.2.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de zoon] zijn blijven uitoefenen.
3.9.3.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de moeder te bepalen dat zij voortaan alleen het ouderlijk gezag zal uitoefenen over [de zoon], heeft afgewezen. Voor zover al sprake is van gewijzigde omstandigheden, is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat aan voornoemde criteria van artikel 1:253n lid 1 BW is voldaan.
De verstoorde communicatie tussen partijen alleen brengt niet zonder meer met zich dat in het belang van [de zoon] het ouderlijk gezag aan één van hen moet worden toegekend. Dat hierdoor alsmede door de zelfbepalende en dwingende houding van de vader de veiligheid van [de zoon], wiens medische situatie veel zorg(beslissingen) en waarborgen voor zijn veiligheid vereist, in het geding is, zoals door de moeder gesteld, is het hof evenwel niet gebleken.
Naar het oordeel van het hof is in dit kader een weliswaar - met name ook voor hulpverlenende instanties - verre van ideale, maar toch werkbare situatie gecreëerd, waarbij de voor [de zoon] noodzakelijke medische zorg is gegarandeerd. Desgevraagd heeft de moeder niet een acute (medische) noodsituatie voor [de zoon] door toedoen of nalaten van de vader kunnen benoemen. Uit de overgelegde stukken van stichting Pergamijn of medische specialisten is een dergelijke situatie evenmin gebleken.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.11.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 april 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, O.G.H. Milar en C.L.M. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.