De man heeft bij exploot van dagvaarding d.d. 5 juni 2014 gevorderd om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
* alsnog een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen, aldus primair dat [minderjarige]:
• gedurende drie weekenden per maand van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de man verblijft;
• tijdens de zomervakantie gedurende drie aaneengesloten weken bij de man verblijft;
• in de even jaren Eerste Kerstdag en Oud en Nieuw bij de man doorbrengt en in de oneven jaren Tweede Kerstdag bij de man doorbrengt, met bepaling dat de omgang tussen de man en [minderjarige] gedurende twee maanden als volgt wordt opgebouwd:
• gedurende drie aaneengesloten zondagen van 13.00 uur tot 17.00 uur en vervolgens gedurende vijf aaneengesloten zondagen van 10.00 uur tot 17.00 uur verblijft [minderjarige] bij de man;
subsidiair: te bepalen dat er voorlopig omgang zal zijn tussen de man en [minderjarige], zulks bij het omgangshuis via de Stichting Maashorst, op een door de stichting nader te bepalen wijze,
frequentie en duur, gedurende zes maanden na aanvang van het eerste bezoekcontact in het omgangshuis;
meer subsidiair: de Raad voor de Kinderbescherming opdracht te geven onderzoek te doen naar de gewenste wijze, frequentie en invulling van omgang tussen de man en [minderjarige];
* alsnog te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 januari 2014 gehouden is de helft van de eigenaarslasten van de gemeenschappelijke woning, te weten een bedrag van € 327,68 per maand, bij vooruitbetaling voor de eerste van de betreffende maand, aan de man te voldoen;
* alsnog te bepalen dat de vrouw gehouden is om de helft van het eigenaarsgedeelte van de gemeentelijke heffingen en de waterschapslasten, te weten een totaalbedrag van € 243,81 binnen veertien dagen na de datum van het vonnis aan de man dient te voldoen;
* de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties (eerste aanleg en hoger beroep), te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,- zonder betekening en € 199,- met betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.