ECLI:NL:GHSHE:2015:929

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
HD200.140.831_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arbitraal vonnis en de toepasselijkheid van algemene voorwaarden in een geschil tussen een schoonmaakbedrijf en een Vereniging van Eigenaars

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een arbitraal vonnis. Het geschil betreft een schoonmaakbedrijf dat circa 25 jaar schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht voor de Vereniging van Eigenaars Woningen Slotania. De relatie tussen partijen eindigde op 18 augustus 2011. Het schoonmaakbedrijf heeft Slotania gedagvaard voor de Raad van Arbitrage vanwege onbetaalde rekeningen en het niet overnemen van een werknemer. Het schoonmaakbedrijf beroept zich op de toepasselijkheid van de Algemene Voorwaarden voor schoonmaakwerkzaamheden, waarin een arbitragebeding is opgenomen. Het scheidsgerecht heeft Slotania veroordeeld tot betaling van een bedrag, maar Slotania heeft het arbitraal vonnis vernietigd op de grond dat er geen geldige overeenkomst tot arbitrage zou zijn en dat het scheidsgerecht niet correct was samengesteld. Het hof heeft in hoger beroep de feiten en de procedure beoordeeld en geconcludeerd dat het schoonmaakbedrijf niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Het hof heeft vastgesteld dat de verwijzing naar de algemene voorwaarden op de facturen niet voldoende was om aan te nemen dat Slotania deze had aanvaard. Bovendien is het hof van oordeel dat het scheidsgerecht niet correct was samengesteld, omdat de arbiter die het vonnis heeft gewezen niet de vereiste rol had. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en het schoonmaakbedrijf in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.140.831/01
arrest van 17 maart 2015
in de zaak van
Schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [schoonmaakbedrijf],
advocaat: mr. H.J. van Gijssel te Amsterdam,
tegen
de
Vereniging van Eigenaars Woningen Slotania,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Slotania,
advocaat: mr. T. Spronk te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 januari 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 16 oktober 2013, gewezen tussen [schoonmaakbedrijf] als gedaagde en Slotania als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-rolnr. C/01/260783/HAZA 13-194)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het comparitievonnis van 29 mei 2013.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het exploot van anticipatie van 16 januari 2014;
  • de memorie van grieven houdende één grief;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De feiten
3.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.2.
[schoonmaakbedrijf] heeft circa 25 jaar schoonmaakwerkzaamheden verricht voor Slotania. Partijen stonden tot elkaar in relatie als opdrachtgever en opdrachtnemer. De relatie is geëindigd op 18 augustus 2011 (rov. 2.6 en 3.19 arbitraal vonnis).
3.1.3.
Op 19 januari 2012 heeft [schoonmaakbedrijf] Slotania gedaagd voor de Raad van Arbitrage Schoonmaak- en Bedrijfsdienstenbranche, vanwege volgens [schoonmaakbedrijf] door Slotania ten onrechte onbetaald gelaten rekeningen en het ten onrechte niet overnemen van een werknemer van [schoonmaakbedrijf] door Slotania.
3.1.4.
Voor de toepasselijkheid van arbitrage beroept [schoonmaakbedrijf] zich op artikel 17 van de Algemene voorwaarden voor schoonmaakwerkzaamheden van 13 december 2007, dat de titel draagt: Geschillen, en luidt:
a. Alle geschillen omtrent interpretatie, uitvoering en beëindiging van de overeenkomst zullen, met uitsluiting van de burgerlijke rechter en van hoger beroep, ter berechting worden voorgelegd aan de Raad van Arbitrage voor de Schoonmaak- en Bedrijfsdienstenbranche. Een geschil is aanwezig, wanneer één van partijen verklaart dat zulks het geval is.
De betreffende verklaring dient per aangetekend schrijven aan de wederpartij te worden medegedeeld.
b. Behandeling van een geschil door de Raad van Arbitrage voor de Schoonmaak- en Bedrijfsdienstenbranche schorst de mogelijkheid de overeenkomst als ontbonden te beschouwen op grond van feiten welke aanleiding waren tot het gerezen geschil.
c. De Raad van Arbitrage voor de Schoonmaak- en Bedrijfsdienstenbranche zal het geschil berechten conform het hem opgelegde reglement.
3.1.5.
Op 6 februari 2013 heeft de heer [arbiter 1] tussen partijen een arbitraal vonnis gewezen, waarbij Slotania wordt veroordeeld tot betaling aan [schoonmaakbedrijf] van € 9.308,54 en
€ 3.000,00, te vermeerderen met rente en kosten. Ten aanzien van zijn bevoegdheid (rechtsmacht) overwoog hij onder meer:
3.1
Slotania heeft bij Memorie van Antwoord gesteld dat zij ‘van [schoonmaakbedrijf] nimmer een opdrachtbevestiging ontvangen heeft noch de Algemene Voorwaarden weshalve de AV niet van toepassing zijn’ (p.2, sub 3). Dit heeft volgens Slotania tot gevolg dat de Raad van Arbitrage OSB onbevoegd is om kennis te nemen van onderhavige geschil zodat de Raad zich onbevoegd dient te verklaren.
3.2
Het gaat hier om de vraag of toepasselijkheid van de OSB-Voorwaarden uitsluitend bewezen kan worden door het overleggen van algemene voorwaarden, die bovendien aan Slotania bij de contractsluiting ter hand gesteld moet zijn geweest. Volgens de vaste jurisprudentie van enkele decennia kan echter de toepasselijkheid van algemene voorwaarden bewezen worden door overlegging van fakturen waarin stelselmatig naar die voorwaarden en haar toepasselijkheid verwezen is. Aldus reeds: HR 20 nov. 1981, NJ 1982, 517, nt. CJHB, Holleman - De Klerk (inzake dragline)
3.3
Zoals hierboven gebleken is, nr. 2.3, heeft [schoonmaakbedrijf] in haar fakturen steeds naar de Algemene Voorwaarden OSB verwezen, zodat daarmee vaststaat dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst van partijen.
In dit verband is nog van belang dat Slotania bij de opzegging van de overeenkomst bij email-brief van 27 mei 2011 zich op een bepaling van de Algemene Voorwaarden OSB beroepen heeft, namelijk art. 13 sub b 1, met betrekking tot de opzegtermijn (zie boven, nr. 2.6). Ook werd in de correspondentie van partijen door [schoonmaakbedrijf] naar deze Algemene Voorwaarden verwezen, hetgeen door Slotania zonder protest aanvaard werd (zie bijv. emailbericht [schoonmaakbedrijf] d.d. 4juli 2011, boven, nr. 2.10).
Verder blijkt uit de correspondentie van partijen dat Slotania zich op de inhoud van het Werkprogramma beroepen heeft (zie boven, nr. 2.5), hetgeen zich niet verdraagt met haar stelling dat zij geen opdrachtbevestiging van [schoonmaakbedrijf] ontvangen heeft.
In rov. 2.3 staat onder meer:
Blijkens de fakturen over de maanden januari – augustus 2011 (…)
Onderaan elke faktuur staat vermeld, onder het OSB-logo:
‘Levering volgens Algemene voorwaarden OSB’.
3.1.6.
Als productie 5 bij inleidende dagvaarding is overgelegd een factuur van [schoonmaakbedrijf] d.d. 14 februari 2013. Daarop staat in de rechterbovenhoek het logo van OSB, maar geen verwijzing naar de Algemene voorwaarden. Andere facturen zijn niet in geding gebracht.
3.2.
Het geding
3.2.1.
In het onderhavige geding heeft Slotania in eerste aanleg de vernietiging van het arbitrale vonnis gevorderd op de volgende in artikel 1065 Rv genoemde gronden:
- een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt;
- het scheidgerecht is in strijd met de daarvoor geldende regelen samengesteld en/of heeft het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht gehouden;
- het vonnis en/of de wijze waarop dit tot stand kwam is in strijd met de openbare orde en/of de goede zeden.
3.2.2.
In het vonnis waarvan beroep is het arbitrale vonnis vernietigd op de eerstgenoemde grond (een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt) en is [schoonmaakbedrijf] in de kosten veroordeeld. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen (in rov. 4.3):
De vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn tussen partijen dient te worden beantwoord aan de hand van de bepalingen over aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW e.v.) en de totstandkoming van rechtshandelingen in het algemeen (artikel 3:33 BW e.v.). Uit vaste jurisprudentie volgt dat een partij door niet te protesteren tegen herhaalde verwijzing op facturen naar algemene voorwaarden, geacht kan worden met de algemene voorwaarden te hebben ingestemd. Gesteld noch gebleken is dat [schoonmaakbedrijf] op haar briefpapier en facturen heeft verwezen naar de algemene voorwaarden. Het enkel vermelden van het logo van de OSB op haar briefpapier en facturen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vast te stellen dat hiermee naar de algemene voorwaarden is verwezen en Slotania door niet te protesteren met die algemene voorwaarden heeft ingestemd. De stelling dat vrijwel alle schoonmaakbedrijven de algemene voorwaarden van de OSB hanteren, is daarbij door Slotania betwist en door [schoonmaakbedrijf] niet nader onderbouwd. Ook de stelling dat dit een feit van algemene bekendheid is, is door [schoonmaakbedrijf] niet onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [schoonmaakbedrijf] onvoldoende feiten en/of omstandigheden heeft aangedragen waaruit blijkt dat partijen de gelding van de algemene voorwaarden zijn overeengekomen
3.2.3.
Tegen dit vonnis is één grief aangevoerd, luidende:
Ten onrechte heeft de Rechtbank Oost Brabant het Arbitrale vonnis tussen [schoonmaakbedrijf] en Slotania, gewezen op 6 februari 2013, vernietigd en [schoonmaakbedrijf] veroordeeld in de kosten van het geding.
3.3.
De eerste vernietigingsgrond
3.3.1.
Het hof neemt eerst in aanmerking dat door [schoonmaakbedrijf] noch is gesteld, noch aannemelijk gemaakt dat haar algemene voorwaarden ooit aan Slotania ter hand zijn gesteld. Zij beroept zich kennelijk niet op deze wijze van eventuele toepasselijkheid van de algemene voorwaarden.
3.3.2.
Vervolgens neemt het hof in aanmerking dat door [schoonmaakbedrijf] (en ook door Slotania) geen facturen in geding zijn gebracht, in het bijzonder niet die waarnaar de arbiter verwijst – die van januari tot augustus 2011 - ter onderbouwing van het standpunt dat daarop wordt verwezen naar de algemene voorwaarden (niet alle processtukken uit de arbitrage zijn overgelegd). Dat had wel op de weg van [schoonmaakbedrijf] gelegen nu zij zich, voor de rechtsmacht van de arbiter, daarop beroept en de rechtbank er expliciet vanuit is gegaan dat niet is gebleken dat op facturen een verwijzing naar algemene voorwaarden staat (vgl. artikel 85 lid 1 Rv).
Het hof wijst bovendien op artikel 21 Rv. Door de facturen niet over te leggen heeft het hof niet kunnen vaststellen wat de ‘materiële’ waarheid ten deze is.
Het hof ziet, mede gelet op hetgeen wordt gesteld in de toelichting op de grief, geen aanleiding om [schoonmaakbedrijf] alsnog in de gelegenheid te stellen de betreffende facturen alsnog in geding te brengen. [schoonmaakbedrijf] biedt ook niet specifiek aan zodanige facturen over te leggen.
Weliswaar biedt zij in het algemeen bewijs aan, maar voor zo’n opdracht is geen plaats, nu zij schriftelijke stukken in geding had kunnen (en behoren) brengen, maar zij dat - kennelijk bewust en in strijd met de artikel 21 en 85 Rv - heeft nagelaten.
3.3.3.
Blijkens de toelichting op de grief (mvg vanaf pagina 3 onderaan en punt 6) grondt [schoonmaakbedrijf] haar verweer tegen de vernietiging van het arbitrale vonnis op de stelling dat zij zich heeft beroepen op een geschrift waaruit een overeengekomen arbitrage blijkt, namelijk facturen waarop een verwijzing naar OSB-Algemene Voorwaarden staat, en bovendien dat ook Slotania van het bestaan van die facturen uitgaat, met gevolg dat dit feit in confesso is en geen nader bewijs meer behoeft. Inzet van het geding is, aldus [schoonmaakbedrijf], niet het bestaan van facturen met een verwijzing, maar de rechtsgevolgen van die verwijzing.
[schoonmaakbedrijf] verwijst dan onder meer naar punt 16 van de inleidende dagvaarding waar Slotania stelt:
In de facturen is een algemene verwijzing naar de algemene voorwaarden OSB opgenomen, maar dat betekent dus niet perse dat er ook wordt bedoeld te verwijzen naar de specifieke uit 2007.
3.3.4.
De grief keert zich hiermee kennelijk tegen de overweging van de rechtbank inhoudende:
Gesteld noch gebleken is dat [schoonmaakbedrijf] op haar briefpapier en facturen heeft verwezen naar de algemene voorwaarden.
Deze overweging is geenszins uit de lucht komen vallen, maar is kennelijk ingegeven door hetgeen op de comparitie is besproken.
Niet blijkt dat in de procedure bij de rechtbank de betreffende facturen uit januari tot augustus 2011 zijn overgelegd, want dan zouden die zich ook in het onderhavige dossier hebben bevonden. Het zal de comparitierechter zijn opgevallen dat onder het logo op de wel overgelegde factuur (prod. 5 inl. dagv.) geen verwijzing naar algemene voorwaarden staat, anders dan de arbiter voor andere facturen had vastgesteld (in rov. 2.3).
Van de zijde van [schoonmaakbedrijf] is op de comparitie niet verwezen, althans dat blijkt uit het proces-verbaal, naar de passage ten aanzien van de algemene voorwaarden, maar is gewezen op het logo:
[[schoonmaakbedrijf]] heeft altijd het logo van de OSB gebruikt op zijn briefpapier en facturen. Vrijwel alle schoonmaakbedrijven hanteren de algemene voorwaarden van de OSB. Dat is een feit van algemene bekendheid.
Door de OSB word je als schoonmaakbedrijf getoetst. Het is eigenlijk een soort keurmerk. Het logo hanteren wij op facturen.
Van de zijde van Slotania is gezegd:
Aan de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden wordt wel erg dunnetjes invulling gegeven. Het logo van de OSB op de correspondentie is op zichzelf geen verwijzing naar de algemene voorwaarden. (…)
Het recht bevat geen aanknopingspunt om aan te nemen dat algemene bekendheid al voldoende zou zijn om aan te nemen dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn.
3.3.5.
Uit deze antwoorden heeft de rechtbank kennelijk afgeleid dat de verwijzing naar de algemene voorwaarden tussen partijen kennelijk niet, zoals [schoonmaakbedrijf] nu stelt, ‘in confesso’ was. Dat is ook geenszins onbegrijpelijk nu [schoonmaakbedrijf] de facturen waarop zij zich beriep niet had overgelegd en Slotania de toepasselijkheid van die voorwaarden had betwist.
Aan [schoonmaakbedrijf] kan worden toegegeven dat Slotania weliswaar niet expliciet heeft betwist dat er geen facturen waren zonder verwijzing naar algemene voorwaarden (ruimte latende voor erkenning dat er facturen waren die wel verwezen naar algemene voorwaarden), maar Slotania heeft wel expliciet betwist dat er
stelselmatigwordt verwezen naar de voorwaarden, althans die uit 2007.
Dit noopte de rechtbank tot onderzoek zoals zij deed.
Overigens heeft Slotania ook in hoger beroep betwist dat op de door [schoonmaakbedrijf] verzonden facturen (stelselmatig) een verwijzing is opgenomen naar algemene voorwaarden (met daarin een arbitrageprocedure) (mva pagina 4 bovenaan).
3.3.6.
Het hof neemt voorts in overweging dat, zelfs als onder de facturen over de periode van januari 2011 tot augustus 2011 een verwijzing naar de algemene voorwaarden staat, dit niet onvoldoende is voor het aannemen van stilzwijgende aanvaarding daarvan. Het hof wijst erop dat in die periode tussen partijen geen nieuwe overeenkomst is gesloten; er zijn alleen facturen uitgegaan, en overigens niet aanvaard want (deels) onbetaald gelaten. Gelet op het bestaan van een 25-jarige relatie tussen partijen hoeft de ontvanger (Slotania) uit het in de laatste maanden van die relatie toegezonden krijgen van facturen met een verwijzing naar algemene voorwaarden, er niet op bedacht te zijn dat zij daardoor aan die voorwaarden gebonden zou worden, temeer niet nu toentertijd er een conflictueuze relatie bestond.
Ten tijde van het aangaan van de overeenkomst 25 jaar vóór 2011, golden de betreffende ‘Algemene voorwaarden 2007’ niet, zodat het op de weg van [schoonmaakbedrijf] had gelegen, mede gelet op het verweer van Slotania, aan te tonen dat er toentertijd ook al algemene voorwaarden golden, wat de inhoud daarvan was en in het bijzonder dat die voorwaarden een arbitragebeding inhielden. Dat heeft [schoonmaakbedrijf] niet gedaan, zodat moet worden aangenomen dat er toentertijd geen arbitragebeding gold. Het gaat hier dus om een tussentijdse wijzing van de overeenkomst tussen partijen, inhoudende dat algemene voorwaarden zijn gaan gelden. Over de ingangsdatum van die wijziging wordt door [schoonmaakbedrijf] niets gesteld.
3.3.7.
Het beroep van [schoonmaakbedrijf] op een ‘terughoudende toetsing’ bij een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis faalt reeds omdat ook bij een dergelijke toetsing het bestaan van een arbitragebeding niet kan worden aangenomen. Niet valt in te zien dat de burgerlijke rechter de feitenvaststelling van de arbiter moet volgen, in het geval de partij die zich beroept op het bestaan van een arbitragebeding, en de wederpartij dat expliciet betwist, nalaat de stukken ter onderbouwing van zijn stellingen stukken (facturen) over te leggen.
Het hof is overigens van oordeel dat voor een terughoudende toetsing geen plaats is waar het hier gaat om de rechtsmacht van de arbiter.
3.3.8.
Voor de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden verwijst de arbiter nog naar de feitenvaststellingen in de rov. 2.6 en 2.10 van het arbitrale vonnis en het Werkprogramma. Deze rechtsoverwegingen luiden voor zover van belang:
2.6
Op 18 mei 2011 heeft [X] namens Slotania de overeenkomst met [schoonmaakbedrijf] opgezegd. Slotania (lees: [schoonmaakbedrijf], hof) was uitgenodigd om een offerte uit te brengen voor de aanbesteding van een nieuw contract en had daaraan gevolg gegeven.
Dhr. [vooorzitter bestuur VvE Slotania], voorzitter bestuur VvE Slotania bericht [schoonmaakbedrijf] op 20 mei 2011, nat.a.v. deze r.o.: volgens mij moeten we niet ingaan op wat de arbiter allemaal heeft overwogen,
bevestiging van de ontvangst van haar offerte, dat in de ledenvergadering van 19 mei besloten is om een ander bedrijf de schoonmaakwerkzaamheden op te dragen, en bevestigt daarbij nogmaals de opzegging van de overeenkomst zoals door [X] gedaan.
Op 27 mei 2011 schrijft dhr. [medewerker van X] van [X] aan [schoonmaakbedrijf] (dhr. [medewerker van appellante]), in vervolg op de brief van 18 mei:
“Conform artikel 13 sub b1 van de algemene voorwaarden voor schoon-maakbedrijf, geldt als opzegtermijn indien de aannemer meedingt op bet moment dat de nieuwe aannemer schriftelijk aan aannemer bekend is gemaakt.
In de mail van 18 mei bent u schriftelijk op de hoogte gebracht door de Vereniging dat de keuze op een ander schoonmaakbedrijf is gevallen. Dit zou betekenen dat de samenwerking op 18 augustus 2011 beëindigd wordt.”
In het hier aangehaalde artikel OSW-Voorwaarden is de opzegtermijn drie maanden.
(…)
2.1
Op 4 juli 2011 richt dhr. [medewerker van appellante] van [schoonmaakbedrijf] zich tot Slotania en deelt mee inmiddels begrepen te hebben dat zij de schoonmaak in eigen beheer gaat uitvoeren, ‘dan dient u de schoonmaker over te nemen.’ Om die aktie ingang te kunnen zetten vanaf 18 augustus vraagt [medewerker van appellante] om een reactie; de persoonsgegevens zullen toegestuurd worden.
Dhr. [Y] antwoordt op dezelfde dag en vraagt, na het uiten van een klacht over het ontbreken van bewassing van de entrees, om toezending van informatie waaruit blijkt dat schoonmaakpersoneel overgenomen zou moeten worden door Slotania.
Dhr. [medewerker van appellante] deelt nog dezelfde dag aan Slotania mee:
“In de Algemene Voorwaarden staat beschreven hoe het werkt met het overnemen van personeel. 1k neem aan dat SRD gewoon gaat schoonmaken onder het mom van glazenwassen, dus of SRD, of u neemt de schoonmaker over”.
Naar het oordeel van het hof volgt uit geen van beide passages dat Slotania zich aan de algemene voorwaarden heeft willen binden of dat deze reeds aanvaard waren. Uit het feit dat de beheerder van Slotania verwijst naar de algemene voorwaarden van [schoonmaakbedrijf] volgt de aanvaarding van die voorwaarden niet, noch een erkenning dat die voorwaarden al langer deeluitmaakten van de rechtsverhouding van partijen. Er is hier geen sprake van een situatie van aanbod en aanvaarding of een noodzaak tot erkenning.
Uit hetgeen wordt overwogen in rov. 2.10 van het arbitrale vonnis volgt in het geheel geen rechtshandeling van Slotania die kan wijzen op aanvaarding of erkenning. Het is de heer [medewerker van appellante] van [schoonmaakbedrijf] die zich op beroept op de inhoud van die voorwaarden.
Ook uit het feit dat Slotania zich op het ‘Werkprogramma’ heeft beroepen – zoal juist - volgt de aanvaarding van algemene vooraarden niet.
3.3.9.
De grief faalt.
3.4.
De tweede vernietigingsgrond
3.4.1.
Slotania heeft zich er voorts op beroepen dat – zo arbiters bevoegd zijn – het scheidgerecht in strijd met de daarvoor geldende regelen is samengesteld. In het kader van de devolutieve werking zou het hof aan de beoordeling daarvan toekomen als de grief zou slagen. Het hof overweegt desalniettemin het volgende.
3.4.2.
Te wijzen valt op de volgende bepalingen:
Enkele arbiter
9 Behoudens de gevallen hieronder aangegeven, geschiedt de beslechting van geschillen door de voorzitter van de Raad danwel de door hem aangewezen plaatsvervangend voorzitter.
College van Arbitrage
10 a In afwijking van het bepaalde onder 9, kan een geschil op verzoek van de eiser danwel op verzoek van de tegenpartij (verder te noemen verweerder) worden berecht door een College van Arbitrage, bestaande uit drie leden, te weten de voorzitter van de Raad, of de door hem aangewezen plaatsvervangend voorzitter, fungerend als voorzitter van het College, en twee leden aangewezen uit de leden van de Raad.
b (…)
Verschoning en wraking
14. a. (…)
b. 1. (…)
5. Indien de verschoning of wraking gegrond is geoordeeld, wordt de desbetreffende arbiter vervangen op de wijze als bedoeld in artikel 10.
3.4.3.
Het arbitraal vonnis is gewezen door de heer [arbiter 1], die was aangewezen ter vervanging van mr. [arbiter 2] die door Slotania met succes was gewraakt.
Gesteld noch gebleken is dat hij voorzitter of plaatsvervangend-voorzitter is van het betreffende scheidsgerecht.
Zowel in het geval van toepassing van artikel 9 als van artikel 10 neemt een (plaatsvervangend-)voorzitter deel aan de beslechting van het geschil. Dat is in casu niet gebeurd. Niet ter zake doet wat de achterliggende gedachte is om steeds een voorzitter te laten deelnemen. Het vonnis is derhalve ook deswege vernietigbaar.
Het beroep van Slotania op deze grond voor vernietiging slaagt.
3.5.
De conclusie is dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd en dat bijgevolg [schoonmaakbedrijf] in de kosten dient te worden verwezen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [schoonmaakbedrijf] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Slotania worden begroot op € 704,- aan griffierecht, € 93,80 aan kosten anticipatie-exploot en op € 894,- aan salaris advocaat
en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, W.H.B. den Hartog Jager, en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 maart 2015.
griffier rolraadsheer