ECLI:NL:GHSHE:2015:91

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
HV 200.149.553-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming sollicitatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant, hierna te noemen [appellant], had niet voldaan aan zijn sollicitatieplicht, wat een voorwaarde was voor het voortzetten van de schuldsaneringsregeling. De rechter-commissaris had eerder bepaald dat [appellant] vrijgesteld zou worden van deze verplichting, mits hij zich zou laten behandelen volgens een therapie beschreven in een rapport van Adelante. Echter, [appellant] heeft nagelaten om deze therapie te volgen en heeft in de periode van het tussenarrest tot de zitting in hoger beroep niet gesolliciteerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de rapportage van het UWV, gedateerd 6 oktober 2014, aangeeft dat [appellant] in staat is om (parttime) arbeid te verrichten. Ondanks zijn bezwaren tegen deze rapportage, heeft hij geen bewijs kunnen leveren dat zijn sollicitatieplicht niet van toepassing is. Het hof oordeelt dat [appellant] zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling en dat hij geen relevante medische verklaringen heeft overgelegd die zijn stelling onderbouwen.

De rechtbank in eerste aanleg had reeds geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] terecht tussentijds is beëindigd. Het hof bekrachtigt dit vonnis, waarbij het hof concludeert dat [appellant] zich niet wenst te conformeren aan de regels van de schuldsaneringsregeling en dat hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor zijn handelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 15 januari 2015
Zaaknummer : HV 200.149.553/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/12/413R
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R. Mahovic.
als vervolg op het door dit hof op 15 juli 2014 gewezen tussenarrest.

5.Het tussenarrest van 15 juli 2014

Bij dit arrest heeft het hof, onder aanhouding van elke verdere beslissing, gelast dat [appellant] verklaringen van zijn huisarts alsmede zijn medische specialisten, waaronder in elk geval een door een onafhankelijke deskundige opgemaakte (recente) rapportage welke [appellant] beweringen met betrekking tot zijn (mate van) arbeidsgeschiktheid kunnen staven, uiterlijk 15 oktober 2014 in het geding brengt

6.De verdere loop van de procedure

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de medische rapportage van UWV Kantoor [vestigingsplaats], opgesteld door verzekeringsarts [verzekeringsarts], gedateerd 6 oktober 2014 alsmede van de schriftelijke reactie van [appellant] hierop gedateerd 9 oktober 2014, zoals deze door de advocaat van [appellant] bij brief van 10 oktober 2014 zijn overgelegd. Voorts heeft het hof eveneens kennis genomen van de brieven van de advocaat van [appellant] gedateerd 8 oktober 2014 alsmede van de brief met bijlage van de advocaat van [appellant] van 11 juli 2014, welke brief met bijlage eerst in de periode tussen de eerste mondelinge behandeling en de datum van het tussenarrest in het geding werd gebracht.
6.2.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Bij die gelegenheid is [appellant] gehoord, bijgestaan door mr. Mahovic, alsmede de heer W.P.J. Aarts, hierna te noemen: de bewindvoerder.

7.De beoordeling

7.1.
Bij gelegenheid van de voortgezette zitting in hoger beroep heeft [appellant] - kort samengevat - aangevoerd dat in zijn visie de rapportage van het UWV op twee manieren zou kunnen worden geïnterpreteerd. Zo kan men er volgens [appellant] enerzijds in lezen dat hij in staat moet worden geacht om (betaalde) arbeid te verrichten, maar anderzijds dat er eerst nog een neurologisch onderzoek moet plaatsvinden teneinde definitief te kunnen bepalen of hij al dan niet tot het verrichten van (betaalde) arbeid in staat moet geacht. Voorts geeft [appellant] aan dat hij in de periode vanaf het tussenarrest tot heden niet heeft gesolliciteerd, omdat hem dit naar eigen zeggen door ISD BOL is verboden. Tevens erkent [appellant] dat hij zelf bepaalde passages in de medische rapportages welke hem door zijn huisarts ter overlegging aan de keuringsarts van het UWV ter hand waren gesteld onleesbaar heeft gemaakt. [appellant] geeft aan van mening te zijn dat het hier vermeldingen van ongerelateerde huisartsbezoeken betreft welke hij, en naar zijn idee terecht, uit privacyoverwegingen niet bij de keuringsarts van het UWV kenbaar wilde maken. Voorts heeft [appellant] verklaard dat hij zich nimmer door specialisten voor zijn tweetal tias heeft laten behandelen, omdat dit een nadelige invloed zou hebben gehad op zijn mogelijkheden om als zzp-er een ziektekostenverzekering af te sluiten. De behandeling van zijn tias heeft naar zeggen van [appellant] in huiselijke kring plaatsgevonden. Tot slot benadrukt [appellant] dat de oorzaak van zijn verminderde mentale capaciteiten louter cognitief van aard is en niet psychisch. Hij staat inmiddels op de wachtlijst voor een nucleair onderzoek dat naar zijn idee meer klaarheid over de aard van zijn verminderde mentale capaciteiten zal brengen. Het enige niet psychologische onderzoek dat hij tot dusverre heeft gehad was naar zijn eigen zeggen een uit 1943 stammend onderzoek van het Amerikaanse leger en uit dit onderzoek was niets van enige importantie naar voren gekomen.
7.2.
Bij gelegenheid van de voortgezette zitting in hoger beroep heeft de bewindvoerder – kort samengevat – aangevoerd dat [appellant] wel voldoet aan de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht, maar dat hij nog steeds niet solliciteert. Wat dit betreft, is er volgens de bewindvoerder sinds de mondelinge behandeling van 7 juli 2014 in de houding van [appellant] niets veranderd. Tevens heeft de bewindvoerder aangegeven dat hij, in tegenstelling tot het hof, wel beschikt over de rapportage van Adelante.
7.3.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
7.3.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
7.3.2.
Bij tussenarrest van 15 juli 2014 heeft het hof reeds vastgesteld dat de rechter-commissaris naar aanleiding van het verhoor op 29 oktober 2013 had bepaald dat [appellant] zou worden vrijgesteld van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsplicht, mits hij zich conform de in het rapport van Adelante beschreven therapie liet behandelen. Nu [appellant], daar hij van mening was en nog immer is dat voornoemd rapport nimmer voor de rechtbank was bestemd en hij het bovendien niet eens is met de inhoud ervan, evenwel heeft nagelaten om zich conform de in het voornoemde rapport beschreven therapie te laten behandelen, bleven de arbeids- en sollicitatieplicht onverminderd op hem van toepassing.
7.3.3.
Thans blijkt uit de door het UWV opgestelde rapportage van 6 oktober 2014 dat [appellant] in staat moet worden geacht om (parttime) arbeid te verrichten. Dat [appellant] het zelf met de in voornoemde rapportage geformuleerde conclusie oneens is acht het hof irrelevant. De door [appellant] aangevoerde medische omstandigheden die naar zijn idee ten onrechte niet door de keuringsarts van het UVW bij het formuleren van haar eindoordeel zijn meegenomen weet hij immers niet middels verificatoire bescheiden te onderbouwen dan wel op enige andere wijze voldoende aannemelijk te maken. Daarenboven heeft [appellant], door eigenmachtig medische items bij voorbaat zwart en daardoor niet leesbaar te maken, de keuringarts bij voorbaat al niet in staat gesteld zich een compleet en zelfstandig oordeel over de door de huisarts van [appellant] verstrekte informatie te vormen; van voorafgaand overleg van [appellant] met de keuringsarts hierover is ook niet gebleken. Uit de rapportage van het UWV blijkt ook dat er, zo sprake zou zijn geweest van een TIA (of een CVA) – tijdens de mondelinge behandeling van 7 juli 2014 heeft [appellant] gesteld tot twee keer toe een TIA te hebben gehad mede waardoor hij naar zijn idee helemaal niet mocht solliciteren -, hierover geen gegevens bekend zijn, terwijl een in 2009 geraadpleegde neuroloog verder ook geen afwijkingen zou hebben vastgesteld. Het hof ziet in de inhoud van de rapportage van het UWV geen aanleiding om eerst nog een neurologisch onderzoek te laten plaatsvinden teneinde definitief te kunnen bepalen of hij al dan niet tot het verrichten van (betaalde) arbeid in staat moet geacht Uit de rapportage van het UWV blijkt naar het oordeel van het hof reeds voldoende duidelijk dat [appellant] 4 uur per dag circa 20 uur per week kan werken. Het betreft (in eerste instantie) aangepaste werkzaamheden van fysiek lichte aard in bijvoorbeeld de groenvoorziening. Een verbetering – en daarmee mogelijk tevens een uitbreiding van de werkzaamheden - kan optreden als onder meer de gerechtelijke procedures zijn afgerond en als het neurologisch onderzoek naar de nekklachten is verricht, zo begrijpt het hof meergenoemde rapportage van het UWV.
7.3.4.
In elk geval heeft [appellant], ofschoon hij daartoe door het hof bij tussenarrest van 15 juli 2014 alsnog in de gelegenheid werd gesteld, niet op basis van de rapportage van het UWV van 6 oktober 2014 noch op basis van een andere rapportage of relevante medische verklaringen aannemelijk kunnen maken dat hij in het kader van de WSNP in het geheel niet mag solliciteren. Met de rechtbank in eerste aanleg is het hof van oordeel dat in deze niet kan worden overgegaan tot een vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht alsmede tot een vrijstelling van de informatieplicht enkel en alleen op basis van uitlatingen van schuldenaar.
7.3.5.
Voorts stelt het hof vast dat [appellant], ondanks hetgeen het hof in overweging 3.8.4. van het tussenarrest van 15 juli 2014 nadrukkelijk heeft geformuleerd, geen enkele sollicitatie heeft verricht in de periode welke is gelegen tussen de datum waarop het tussenarrest is uitgesproken en de datum waarop de zitting in hoger beroep is voortgezet. Gelet op hetgeen het hof in overweging 3.8.5. van het voornoemde tussenarrest heeft overwogen kan [appellant] zich er thans bovendien niet met vrucht op beroepen dat het doen van sollicitaties hem door ISD BOL zou zijn verboden, nog daargelaten het feit dat hij verzuimt deze stelling middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins te onderbouwen. Gelet op al het vorengaande kan het hof niet anders dan concluderen dat [appellant] zich nog immer niet wenst te conformeren aan de regels zoals die binnen het kader van de schuldsaneringsregeling gelden. Nu [appellant] op de hoogte is dan wel redelijkerwijs geacht wordt op de hoogte te zijn met de op hem rustende verplichtingen uit de wettelijke schuldsanering en hem daarenboven door dit hof juli jongstleden zowel mondeling als schriftelijk onder meer uitdrukkelijk is voorbehouden dat hij onder de (ook) door het hof geschetste omstandigheden dient te solliciteren, kan [appellant] van diens handelwijze een ernstig verwijt worden gemaakt.
7.3.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015.