In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie voor twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], die bij de vrouw wonen. De vrouw is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2014, waarin de onderhoudsbijdrage van de man voor de kinderen op nihil is vastgesteld. De rechtbank had eerder, bij beschikking van 5 juni 2009, bepaald dat de man € 150,-- per kind per maand moest betalen. De vrouw betwist dat de man geen draagkracht heeft om deze bijdrage te voldoen, terwijl de man stelt dat hij door verschillende omstandigheden, waaronder werkloosheid en een bijstandsuitkering, niet in staat is om enige bijdrage te leveren. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2014 zijn beide partijen niet verschenen, maar de man heeft zijn standpunt over de draagkracht wel toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds 17 maart 2009 geen draagkracht heeft gehad om de alimentatie te betalen en dat de vrouw, die ook afhankelijk is van een Wwb-uitkering, niet in staat is om ontvangen alimentatie terug te betalen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en bepaald dat de door de man betaalde en door de vrouw verhaalde bedragen aan kinderalimentatie niet door de vrouw hoeven te worden terugbetaald.