ECLI:NL:GHSHE:2015:879

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
F 200.151.630_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de man

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie, waarbij de vrouw in beroep is gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 2 april 2014. De vrouw verzocht om de kinderalimentatie te verhogen, terwijl de man verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 februari 2015, waarbij ook de minderjarigen de gelegenheid kregen hun mening te geven. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn financiële situatie, ondanks zijn stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De vrouw betwistte dit en stelde dat de man nog steeds werkzaamheden verricht en dat hij een Bed & Breakfast exploiteert. Het hof concludeert dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat hij niet in staat is om de werkelijke draagkracht te beoordelen. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de kinderalimentatie vastgesteld op € 38,33 per kind per maand, met ingang van 1 januari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 12 maart 2015
Zaaknummer: F 200.151.630/01
Zaaknummer eerste aanleg: C04/127170 / FA RK 13-1816
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. Ligtelijn-Huisman,
tegen
[de man],
wonende te
[woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.J.W.M. Theunissen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 juni 2014, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen, althans per 1 januari 2014 een dusdanige kinderalimentatie vast te stellen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2014, heeft de man verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de vrouw af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen met bekrachtiging van voormelde beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Ligtelijn-Huisman;
  • de man, bijgestaan door mr. Theunissen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarigen [zoon 1] en [zoon 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt door het hof (tezamen) een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 19 januari 2015. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 februari 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 16 januari 2015;
  • het V6-formulier met één bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 19 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 4 april 1997 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [zoon 1], op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats];
- [zoon 2], op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 12 oktober 2000 heeft de rechtbank Roermond tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 3 januari 2001 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts – voor zover thans van belang – bepaald dat de man, zolang hij een Ziektewetuitkering ontvangt, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen moet voldoen een bedrag van
f60,- per kind per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en die bijdrage op nihil gesteld voor wat betreft de periode vanaf de datum waarop de WW-uitkering van de man herleeft.
3.3.
Bij beschikking van 1 juni 2005, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank Roermond, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking gewijzigd, in die zin dat de man met ingang van 1 juli 2005 ten behoeve van de kinderen een bedrag van € 126,- per kind per maand dient te voldoen.
De bijdrage voor de kinderen beliep ingevolge de wettelijke indexering per 1 januari 2014 € 147,46 per kind per maand.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moet voldoen een bedrag van € 36,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2014.
3.5.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De grieven van de vrouw betreffen – zakelijk weergegeven – de draagkracht van de man en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Ingangsdatum wijziging
3.7.
De ingangsdatum van de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 1 januari 2014, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte kinderen
3.8.
Ter zitting van het hof heeft de man het standpunt ingenomen dat bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen in 2000, de totale behoefte van de kinderen
f543,- per maand bedroeg.
Deze stelling is door de vrouw niet, althans onvoldoende weersproken. Hoewel de vrouw stelt dat zij ten behoeve van de kinderen extra (studie- en zorg)kosten maakt, heeft de vrouw deze kosten onvoldoende met stukken onderbouwd en niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat die kosten niet reeds in de hiervoor genoemde behoefte zijn verdisconteerd.
3.9.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de naar analogie van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek geïndexeerde behoefte van de kinderen:
  • in 2014 € 335,49 per maand ofwel € 167,75 per kind per maand bedroeg;
  • met ingang van 1 januari 2015 € 338,17 ofwel € 169,09 per kind per maand bedraagt.
3.10.
Op de hiervoor genoemde bedragen dient het kindgebonden budget dat de vrouw heeft ontvangen c.q. thans ontvangt in mindering te worden gebracht, zijnde een bedrag van € 62,86 per kind per maand in 2014 en een bedrag van € 143,22 per kind per maand vanaf 1 januari 2015, zodat het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van de kinderen dient te worden vastgesteld op:
  • € 104,89 per kind per maand in 2014;
  • € 25,87 per kind per maand vanaf 1 januari 2015.
Draagkracht
3.11.
De vrouw voert – kort en zakelijk weergegeven – aan dat de man onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn financiële situatie.
Zij stelt dat de man niet met recente rapportages van een arbeidsdeskundige of een medisch specialist heeft onderbouwd dat hij thans nog volledig arbeidsongeschikt is en (derhalve) ook niet in staat is andere werkzaamheden te verrichten dan schilderwerkzaamheden. De vrouw heeft ook vernomen dat de man nog structureel als klusser of schilder werkzaamheden verricht. Het uitgavenpatroon van de man sluit volgens de vrouw bovendien niet aan bij het inkomen dat hij stelt te genieten, zijnde de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [Schadeverzekeringen] Schadeverzekeringen N.V. van € 1.390,- netto per maand. De man heeft bijvoorbeeld een Mercedes. De daaraan verbonden kosten bedragen volgens de vrouw € 525,- per maand. De vrouw stelt dat de totale maandelijkse lasten van de man ongeveer € 1.652,86 per maand bedragen.
De vrouw stelt verder dat de man, na verkoop van de woning van de man en zijn ex-echtgenote in Duitsland, een bedrag ter hoogte van de helft van de overwaarde, zijnde € 85.849,96, heeft ontvangen. De man had dit geld volgens de vrouw kunnen aanwenden om aan zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen te voldoen. In plaats daarvan heeft de man met dit bedrag een riante nieuwe woning gefinancierd aan [adres] te [plaats]. De man heeft deze woning zelf geheel verbouwd en opgeknapt. Het is de vrouw niet bekend waarmee de man deze verbouwing heeft gefinancierd.
Volgens de vrouw exploiteert de man samen met zijn nieuwe partner, mevrouw [huidige partner van de man], een Bed & Breakfast in zijn woning te [plaats]. De vrouw verwijst naar de grote hoeveelheid op internet geplaatste recensies, waarin wordt gesproken over ‘gastheer en -vrouw’ en ‘de eigenaren’. De vrouw is van mening dat, uitgaande van twee beschikbare kamers, rekening zou moeten worden gehouden met een fictief inkomen van € 1.000,- per maand, naast zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering.
3.12.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stellingen van de vrouw. In dit kader heeft hij onder meer – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij al sinds 2010 volledig arbeidsongeschikt is. De man heeft reumatische klachten in zijn handen en voeten en sinds kort heeft hij ook ontstekingen aan zijn linkerschouder en -bovenarm als gevolg van stress. De man heeft een arbeidsdeskundig rapport van de heer [arbeidsdeskundige] d.d. 25 januari 2012 overgelegd. De man stelt dat, mede gezien zijn leeftijd en het feit dat hij ongeschoold en arbeidsgehandicapt is, zijn kansen op de arbeidsmarkt gering zijn. De man zou in ieder geval niet een inkomen kunnen genereren dat gelijk is aan de uitkering die hij thans geniet.
De man dient aan zijn ex-echtgenote ten behoeve van hun minderjarige dochter ([dochter van de man]) een onderhoudsbijdrage van € 36,- per maand te betalen.
De man betwist de door de vrouw gestelde maandelijkse lasten. De Mercedes heeft de man onder meer nodig in het kader van de omgangsregeling met [dochter van de man].
De man is van mening dat het een verstandige keuze was om de aan hem toebedeelde overwaarde van de woning in Duitsland te investeren in zijn woning in [plaats], gelet op de lage woonlasten die hij thans heeft. Zijn nieuwe partner heeft bij de aankoop van de woning in [plaats] tevens moeten tekenen voor de hypothecaire geldlening.
De man stelt dat de verbouwing van de woning in [plaats] is gefinancierd door onder meer een lening van zijn ouders aan zijn nieuwe partner ad € 20.000,-. De man heeft zelf een lening van € 12.000,- afgesloten voor de aanschaf van de inboedel van de woning.
De man voert tot slot aan dat zijn nieuwe partner thans een WW-uitkering ontvangt. Het is de bedoeling dat de man en zijn nieuwe partner in de woning gaan samenwonen zodra zij haar appartement heeft verkocht en dat zijn nieuwe partner in de woning een B&B gaat exploiteren. De B&B is sinds april 2014 in bedrijf, aldus de man.
3.13.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.13.1.
Het hof is van oordeel dat de man, mede gelet op het uitvoering gemotiveerde standpunt van de vrouw, volstrekt onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn financiële positie.
Uit het door de man overgelegde arbeidsdeskundig rapport van de heer [arbeidsdeskundige] d.d. 25 januari 2012 blijkt dat een medisch adviseur in 2010 heeft vastgesteld dat de man door zijn medische problematiek op dat moment verminderd belastbaar was voor ‘ambachtelijk schilderwerk’. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Uit voornoemd rapport, dan wel uit de latere stukken van [Schadeverzekeringen] Schadeverzekeringen N.V., blijkt echter niet dat de man verminderd belastbaar was c.q. is voor andere werkzaamheden dan ambachtelijk schilderwerk. De man heeft geen recente rapportage van een medisch adviseur of arbeidsdeskundige overgelegd. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de man het hof onvoldoende in staat heeft gesteld de restverdiencapaciteit van de man te kunnen beoordelen en te kunnen beoordelen welke (aangepaste) werkzaamheden hij, mede in het licht van zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen, wel geacht kan worden te verrichten.
Het hof is voorts van oordeel dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de aankoop en (de financiering van) de verbouwing van de woning van de man en zijn nieuwe partner in [plaats]. Volgens de man woont zijn nieuwe partner momenteel bij haar ouders, maar heeft zij wel mede getekend voor de hypothecaire geldlening en exploiteert zij in die woning een Bed & Breakfast, genaamd [B&B]. Voorts stelt de man met zijn nieuwe partner geen afspraken te hebben gemaakt over de winst, terwijl de man wel in de B&B heeft geïnvesteerd door aanschaf van de inboedel (waarvoor hij een lening heeft afgesloten van € 12.000,-) en inbreng van een bedrag van € 85.849,96 bij de aankoop van de woning en ondanks het gegeven dat de B&B al sinds april 2014 in bedrijf is en blijkens de op internet achtergelaten recensies, al veel bezoekers heeft gehad. De man heeft overigens in het geheel geen inzage verschaft in de tot op heden genoten resultaten van de exploitatie van de B&B. De man kon, op vragen van het hof ter zitting, daarvan zelfs geen schatting maken.
3.13.2.
Het hof is, gelet op de hiervoor geschetste onduidelijkheden, niet in staat de werkelijke draagkracht van de man te beoordelen, hetgeen naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van de man dient te komen.
Het hof gaat derhalve uit van een fictieve draagkracht ter hoogte van (ten minste) de behoefte van de kinderen.
Conclusie
3.14.
Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
Daarbij dient het inleidend verzoek van de man alsnog te worden afgewezen, behoudens voor zover het de periode vanaf 1 januari 2015 betreft. Voor wat betreft die periode dient immers rekening te worden gehouden met de gedaalde behoefte van de kinderen. Het hof is evenwel van oordeel dat tevens rekening dient te worden gehouden met de mede door het inleidend verzoek van de man bepaalde grenzen van de rechtsstrijd.
De door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen dient derhalve met ingang van 1 januari 2015 nader te worden vastgesteld op € 38,33 per kind per maand.
3.15.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 april 2014;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 1 juni 2005 van de rechtbank Roermond;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
  • [zoon 1], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats];
  • [zoon 2], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
zal voldoen een bedrag van € 38,33 per kind per maand met ingang van 1 januari 2015, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.G.H. Milar, C.D.M. Lamers en W.Th.M. Raab en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2015.