ECLI:NL:GHSHE:2015:878

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
F 200.150.423_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag, omgang en kinderalimentatie tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de verzoeken van de vader omtrent gezag, omgang en kinderalimentatie zijn afgewezen. De vader, die in principaal appel optreedt, verzoekt de beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen over het gezag en de omgangsregeling met zijn dochter, geboren in 2012. De moeder, die in incidenteel appel optreedt, verzoekt de beschikking te bekrachtigen en de kinderalimentatie te verhogen. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken in de procedure. Tijdens de mondelinge behandeling wordt duidelijk dat de communicatie tussen de ouders zeer gespannen is en dat er zorgen zijn over de veiligheid van de dochter in het contact met de vader. Het hof oordeelt dat er onvoldoende basis is voor gezamenlijk gezag en dat omgang op dit moment in strijd is met de belangen van het kind. De vader moet aan bepaalde voorwaarden voldoen voordat omgang kan plaatsvinden. De moeder wordt verplicht om de vader te informeren over de ontwikkeling van de dochter en hem foto's te sturen. De kinderalimentatie wordt vastgesteld op nihil per 1 januari 2015, gezien de gewijzigde omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 12 maart 2015
Zaaknummer: F 200.150.423/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/268508 / FA RK 13-4940
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.H.A.C. Waals,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Eindhoven,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juni 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de afwijzing van zijn verzoek omtrent het gezag en de omgangs-, informatie- en consultatieregeling betreft en opnieuw rechtdoende:
de vader, samen met de moeder, met het ouderlijk gezag over de hierna nader te noemen minderjarige [de dochter] te belasten;
te bepalen dat de vader recht heeft op omgang met [de dochter]:
a. dinsdagochtend gedurende 4 uren (in verband met het halen en brengen van [de dochter]), van 09:00 uur tot 13:00 uur;
b. donderdagmiddag gedurende 4 uren, van 13:00 uur tot 17:00 uur;
c. zaterdagochtend gedurende 4 uren, van 09:00 uur tot 13:00 uur;
d. vanaf het moment dat [de dochter] anderhalf jaar oud is gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdagmiddag 16:00 uur tot zondagmiddag 18:00 uur, met overnachting bij de vader en daarnaast iedere donderdag van 13:00 uur tot 17:00 uur. Vanaf het moment dat er een weekendovernachting plaatsheeft, wordt de contactregeling uitgebreid met contact gedurende de helft van de feestdagen;
e. vanaf het moment dat [de dochter] vier jaar oud is gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 18:30 uur tot zondag 18:30 uur en daarnaast iedere donderdag van 15:30 uur tot 17:00 uur. Vanaf het moment dat [de dochter] vier jaar oud is, wordt de contactregeling uitgebreid met contact gedurende de helft van de (school) vakanties;
f. althans een zodanige regeling als het hof juist acht;
3. te bepalen dat de moeder de vader iedere maand, althans vier maal per jaar – te weten op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober – dient te informeren over de gezondheid en ontwikkeling van [de dochter] en de vader dient te consulteren over te nemen beslissingen met betrekking tot medische behandelingen en ingrepen, schoolkeuze en over verblijf in het buitenland en belangrijke zaken op financieel gebied het kind betreffende;
4. te bepalen dat de moeder de vader maandelijks, althans vier maal per jaar, één foto van [de dochter] verstrekt inclusief foto’s over de periode maart 2013 tot en met heden.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 augustus 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen – naar het hof begrijpt – voor zover het de beslissingen omtrent het gezag en de omgangs-, informatie- en consultatieregeling betreft.
Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] betreft en de kinderalimentatie nader te bepalen op € 350,-, maandelijks bij vooruitbetaling door de vader te voldoen.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 19 september 2014, heeft de vader verzocht het incidenteel appel van de moeder af te wijzen als rechtens ongegrond en/of niet bewezen met bekrachtiging van voormelde beschikking voor wat betreft de kinderalimentatie.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Waals;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
Namens de raad is mevrouw [vertegenwoordiger raad] verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 30 januari 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 19 januari 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 21 januari 2015.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van de ouders is geboren: [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats].
De vader heeft [de dochter] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [de dochter] uit.
[de dochter] woont bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank Oost-Brabant:
  • met ingang van 1 september 2013 de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] vastgesteld op € 25,- per maand, wat betreft de nog niet vervallen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Gezag, omgang, informatie en consultatie
3.4.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader stelt dat hij tijdens de zwangerschap van de moeder de ongeboren vrucht reeds heeft erkend en dat hij aangifte heeft gedaan van de geboorte van [de dochter]. De vader verbleef regelmatig bij de moeder, zij hebben regelmatig gesproken over gezamenlijk gezag en zij waren voornemens om op 16 april 2013 met elkaar te gaan trouwen. Daarvóór wilde de moeder geen medewerking verlenen aan de registratie van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Op 4 maart 2013 kwam het echter tot een escalatie tussen de ouders. Sindsdien is relatie tussen de ouders verbroken en heeft de vader [de dochter] nog maar één keer gezien, op 29 september 2013. De moeder heeft tegen de vader aangifte gedaan van mishandeling. De Officier van Justitie heeft bij brief d.d. 15 mei 2013 laten weten de vader niet te zullen vervolgen wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
De vader erkent dat hij, evenals de moeder, ten tijde van de relatie alcohol en drugs gebruikte. De vader stelt dat hij sinds het beëindigen van de relatie wegens depressiviteit onder behandeling staat bij ‘Reinier van Arkel’ en een impulscontroletraining heeft gevolgd. Er zijn contacten met een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en een psychiater i.o.
De vader krijgt in dit kader medicatie voorgeschreven. In zijn nieuwe relatie is geen sprake van problemen met alcoholgebruik. In het weekend drinkt hij af en toe een biertje, maar hij gebruikt geen drugs meer, aldus de vader. De huidige behandelaar van de vader heeft geconstateerd dat het gebruik van drugs of alcohol niet de oorzaak was van zijn (relatie)problemen in het verleden, maar dat die problemen een andere, dieperliggende oorzaak hadden. Volgens de vader is de moeder bereid het contact tussen hem en [de dochter] door middel van begeleide omgang tot stand te brengen, zodat daarbij geen onrust of spanningen voor [de dochter] hoeven te ontstaan. Het contact zou volgens de vader langzaam moeten worden opgebouwd. De vader is bereid drugs- en alcoholtests te ondergaan, indien de kosten daarvan voor rekening van de moeder komen. In de periode tussen het beëindigen van de relatie en de bestreden beschikking zijn geen pogingen gedaan om het onderlinge vertrouwen van de ouders te herstellen. Volgens de vader is echter inmiddels zowel in zijn leven, als in het leven van de moeder, veel veranderd in positieve zin. De vader stelt dat geen sprake is van de in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) opgesomde ontzeggingsgronden voor omgang en voorts dat de rechtbank aan haar beoordeling geen van de in artikel 1:253c BW limitatief opgesomde afwijzingsronden voor gezamenlijk gezag ten grondslag heeft gelegd. De vader is bereid zich terughoudend op te stellen ten aanzien van het nemen van belangrijke beslissingen die [de dochter] aangaan, zodat er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de dochter] klem of verloren zal raken tussen de ouders.
De vader ontvangt van de moeder slechts incidenteel een “snippertje informatie” over [de dochter], waarbij de moeder zich niet beperkt tot het strikt zakelijke. De vader wenst door de moeder structureel geïnformeerd te worden over de ontwikkeling van [de dochter], door het verstrekken van kopieën van aantekeningen van het consultatiebureau in het groeiboekje, alsmede informatie over bezoeken aan de huisarts, de tandarts en andere medici en het kinderdagverblijf of de peuterspeelzaal.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder stelt dat de vader tijdens hun relatie drugs gebruikte en grote hoeveelheden alcohol nuttigde. Hij mishandelde de moeder regelmatig. De moeder heeft foto’s, informatie uit haar patiëntendossier en een schrijven van mevrouw [medewerkster SHG] van het Steunpunt Huiselijk Geweld overgelegd. Zij betwist dat zij tijdens de relatie, in welke periode zij zwanger was, alcohol of drugs heeft gebruikt. De ouders hebben niet samengewoond en zij hebben niet regelmatig over gezag gesproken, aldus de moeder.
De moeder heeft vanwege het verleden en het feit dat de vader op geen enkele wijze bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat hij geen alcohol- of drugsproblemen meer heeft en zijn agressie onder controle heeft, geen enkel vertrouwen in de vader. De brief van de behandelcoördinator van de vader bij ‘Reinier van Arkel’ is in dit kader niet voldoende. Nu de vader niets heeft gedaan om het vertrouwen van de moeder te winnen, is er haars inziens onvoldoende basis voor omgang met [de dochter]. De moeder is echter, onder voorwaarden, bereid haar medewerking te verlenen aan het tot stand brengen van omgang. Er moet wel sprake zijn van een veilige situatie voor [de dochter], de opbouw zal moeten plaatsvinden via begeleide contacten en de vader zal – door middel van urinecontroles bij bijvoorbeeld ‘Novadic-Kentron’ – moeten aantonen dat hij geen drugs en alcohol meer gebruikt. Dat de moeder, die een bijstandsuitkering ontvangt, de kosten van de controles zou moeten dragen, acht zij volkomen misplaatst. De vader zou tevens moeten laten zien dat hij bij ‘Novadic-Kentron’ of elders onder behandeling is (geweest) voor zijn alcohol- en/of drugsproblematiek en dat die problematiek tot het verleden behoort. De moeder wil voorts ervaren dat de vader respect voor haar heeft en kan waarderen wat zij allemaal, als alleenstaande moeder, voor [de dochter] doet. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, kan een en ander uiteindelijk leiden tot een ‘gebruikelijke’ omgangsregeling.
De communicatie tussen de ouders is zeer gespannen. De moeder ervaart dat de vader, zijn moeder en zijn nieuwe partner haar op een vervelende wijze via vele e-mailberichten benaderen. Voorts plaatst de vader of zijn moeder geregeld vervelende opmerkingen bij de overschrijving van het alimentatiebedrag voor [de dochter]. De moeder van de vader heeft voorts naar [de dochter] kaarten gestuurd met daarop teksten die niet voor een klein kind bedoeld zijn. De moeder is van mening dat in geval van gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de dochter] klem of verloren zal raken tussen de ouders. De moeder is van mening dat er thans geen enkele basis bestaat voor gezamenlijk gezag tussen de ouders.
De moeder stelt dat zij de vader wel degelijk geheel vrijwillig schriftelijk informeert over de ontwikkelingen van [de dochter] en hem regelmatig foto’s stuurt. Zij erkent in het verleden bij het geven van informatie niet strikt zakelijk te zijn gebleven, maar zegt toe dit in het vervolg wel te zullen doen.
3.6.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de situatie thans, in hoger beroep, niet is verbeterd ten opzichte van de situatie ten tijde van de procedure in eerste aanleg. De raad constateert zelfs dat de vader enkel beschadigend naar de moeder heeft gereageerd en op geen enkele wijze heeft laten zien dat hij het vertrouwen van de moeder verdient.
Hoewel [de dochter] recht heeft op contact met beide ouders, dient de leefsituatie bij de ouders veilig en rustig te zijn, aan welke voorwaarde volgens de raad op dit moment niet wordt voldaan.
Het is volgens de raad de verantwoordelijkheid van de vader om de mensen in zijn omgeving duidelijk te maken op welke wijze zij naar [de dochter] toe het beste kunnen communiceren.
De raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat er op dit moment geen basis is voor contact tussen de vader en [de dochter], dan wel de uitoefening van gezamenlijk gezag.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Gezag
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.
Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de moeder, door gebeurtenissen in het verleden, geen enkel vertrouwen in de vader heeft. Hierbij laat het hof in het midden of de vader de moeder tijdens de relatie heeft mishandeld. Het hof acht van belang dat voldoende is komen vast te staan en door de vader ook niet wordt betwist, dat drugs- en/of alcoholgebruik en (dientengevolge) agressiviteit aan de zijde van de vader, meer dan eens tot problemen in de relatie tussen de ouders hebben geleid. Voorts staat naar het oordeel van het hof vast dat de ouders tot op heden niet in staat zijn gebleken met elkaar (op een respectvolle wijze) te communiceren.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat tussen de ouders iedere basis voor de uitoefening van gezamenlijk gezag ontbreekt. Het hof kan voorts enkel constateren dat in de onderlinge communicatie en bejegening sinds de bestreden beschikking geen verbetering is opgetreden.
Onder deze omstandigheden bestaat er naar het oordeel van het hof een onaanvaardbaar risico dat [de dochter] klem of verloren zal raken tussen de ouders, indien deze met het gezamenlijk gezag zouden worden belast. Nu de ouders lijnrecht tegenover elkaar staan voor wat betreft hun visie over wat van de ander verwacht kan worden om het onderlinge vertrouwen te vergroten en de communicatie te verbeteren, verwacht het hof voorts niet dat in de huidige situatie binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
3.7.3.
Het hof zal bestreden beschikking derhalve voor wat betreft het ouderlijk gezag dan ook bekrachtigen.
Omgang
3.7.4.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.7.5.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub a, b en d BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, dan wel indien omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.7.6.
Tussen de ouders is in geschil of de vader het recht op omgang met [de dochter] ontzegd moet worden.
3.7.7.
Het hof overweegt daarover het volgende.
Hoewel de vader heeft betoogd dat hij inmiddels een rustiger leven leidt, heeft hij nagelaten voldoende met stukken te onderbouwen dat hij zijn alcohol- en/of drugsgebruik (al dan niet met behulp van begeleiding en medicatiegebruik) onder controle heeft gekregen, dan wel dat, zoals volgens de vader in zijn behandeltraject bij ‘Reinier van Arkel’ dan wel bij GGZ is gebleken, alcohol- en/of drugsgebruik niet de oorzaak van zijn problemen waren en hij de werkelijke oorzaak van zijn problemen heeft aangepakt. In ieder geval is van belang dat de vader aantoont dat de (fysieke en emotionele) veiligheid van [de dochter] in zijn aanwezigheid gewaarborgd zal zijn. Het hof is van oordeel dat het thans op de weg van de vader ligt om aan de door de moeder gestelde voorwaarden te voldoen en haar – voor zijn rekening – daarvan het bewijs te leveren.
Van de moeder kan op haar beurt worden verwacht dat zij, zodra de vader aan de door haar gestelde voorwaarden heeft voldaan, zich zal openstellen voor het (onder begeleiding) tot stand brengen van omgang tussen [de dochter] en de vader en dat zij daaraan haar medewerking zal verlenen.
Voor onbelast contact tussen de vader en [de dochter] dienen beide ouders voorts te laten zien dat zij, ook in de onderlinge communicatie, elkaar op een respectvolle manier kunnen bejegenen. In dit kader is het onder meer van belang dat de vader zijn omgeving (met name zijn moeder en nieuwe partner) ervan doordringt dat het niet in het belang van [de dochter] is dat zij aan de moeder ‘berichten’ sturen die de moeder onder druk zetten en [de dochter] belasten.
3.7.8.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat omgang van de vader met [de dochter] op dit moment in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van [de dochter], zodat sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW.
De rechtbank heeft het verzoek van de vader derhalve terecht afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking ook in zoverre bekrachtigen.
Informatie en consultatie
3.7.9.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377b lid 1 en 2 BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Indien het belang van het kind zulks vereist kan de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
3.7.10.
De vrouw heeft ter zitting verklaard te kunnen instemmen met een door het hof nader vast te stellen informatieregeling. Het hof zal het verzoek van de vader gedeeltelijk toewijzen, door te bepalen dat de moeder de vader in de eerste maand van ieder kwartaal zakelijk dient te informeren over de gezondheid en de ontwikkeling van [de dochter]. Daarbij dient de moeder een recente, duidelijke foto van [de dochter] te voegen.
3.7.11.
Gelet op de hiervoor uitvoerig besproken onderlinge verhouding en communicatie tussen de ouders voorziet het hof dat, indien de moeder voor het nemen van beslissingen omtrent gewichtige aangelegenheden steeds de vader zou moeten consulteren, dit alleen maar problemen zal opleveren en dit een aanzienlijk risico met zich zal brengen dat [de dochter] hiermee zal worden belast. Het hof is derhalve van oordeel dat het eerste lid van artikel 1:377b lid 1 BW in zoverre buiten toepassing dient te blijven.
3.7.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover het de afwijzing van het verzoek van de vader omtrent de informatieregeling betreft, en beslissen als na te melden.
Kinderalimentatie
3.8.
Omtrent de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] overweegt het hof het volgende.
3.8.1.
De ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage, zijnde 1 september 2013, is tussen de ouders niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
3.8.2.
De behoefte van [de dochter] ad € 124,- per maand is in hoger beroep evenmin in geschil.
Hierop is het kindgebonden budget dat de moeder tot 1 januari 2015 heeft ontvangen reeds in mindering gebracht.
Gelet op de verhoging van het kindgebonden budget per 1 januari 2015 met de zogenoemde alleenstaande ouderkop met een bedrag van € 254,- per maand (conform het bepaalde in artikel 2 lid 6 van de Wet op het kindgebonden budget) voor twee kinderen (aangezien voor het oudste kind van de moeder geen recht meer bestaat op kindgebonden budget), derhalve voor [de dochter] met € 127,- per maand, dient het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van [de dochter] met ingang van die datum nader op nihil te worden vastgesteld.
3.8.3.
De rechtbank heeft de draagkracht van de vader vastgesteld op de minimumbijdrage van € 25,- per maand.
De moeder heeft op zich geen bezwaren geuit tegen de wijze waarop de rechtbank de draagkracht van de vader heeft berekend, maar zij stelt dat de vader, naast het inkomen waarvan de rechtbank is uitgegaan, nog inkomsten heeft uit zijn Montagebedrijf [Montagebedrijf] en dat daarom zijn draagkracht in werkelijkheid € 350,- per maand bedraagt.
Het hof is van oordeel dat de moeder deze stelling, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vader, onvoldoende heeft onderbouwd. Het is het hof op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting ook niet gebleken dat de man in zijn montagebedrijf thans nog werkzaamheden verricht en zodoende inkomsten genereert.
Het hof gaat voorts voorbij aan de stelling van de vrouw dat de vader geen of lage woonlasten heeft, nu bij de vaststelling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige ouder rekening wordt gehouden met een forfaitair bedrag aan woonlasten en derhalve niet met werkelijke woonlasten.
3.9.
Op grond van al het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de kinderalimentatie bekrachtigen voor zover het de periode tot 1 januari 2015 betreft en voor het overige vernietigen en beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 maart 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek om de vaststelling van een informatieregeling, alsmede de kinderalimentatie over de periode ingaande 1 januari 2015;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de moeder de vader in de eerste maand van ieder kwartaal dient te informeren over de gezondheid en de ontwikkeling van [de dochter], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] en aan de vader daarbij een duidelijke, recente foto van [de dochter] dient te verstrekken;
stelt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [de dochter] met ingang van 1 januari 2015 nader vast op nihil;
bekrachtigt de beschikking van Oost-Brabant van 11 maart 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en M.F.L.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2015.