In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juni 2014, waarin een omgangsregeling met zijn kinderen was vastgesteld. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen. De moeder heeft geen verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2015 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de minderjarige [kind 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken, wat hij ook heeft gedaan.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen twee kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De vader heeft [kind 1] en [kind 2] erkend en partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [kind 1] uit, terwijl de moeder van rechtswege het gezag over [kind 2] uitoefent. De kinderen wonen bij de moeder. Eerdere rechterlijke beslissingen hebben geleid tot een omgangsregeling die later door de voorzieningenrechter is gewijzigd, waarbij de vader tijdelijk geen contact met de kinderen mocht hebben.
Het hof heeft tijdens de zitting gesproken over de contactregeling en partijen hebben nadere afspraken gemaakt. Er is besloten dat er een beperkte mate van contact zal zijn tussen de vader en de kinderen, zonder een precies omschreven regeling. De vader kan de kinderen een kaartje sturen, hun sportactiviteiten bijwonen en via social media contact leggen. De moeder zal de vader op de hoogte houden van belangrijke zaken omtrent de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe contactregeling vastgesteld, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.