ECLI:NL:GHSHE:2015:867

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
F 200.151.861_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van kinderalimentatie en partneralimentatie na echtscheiding met betrekking tot draagkracht en ingangsdatum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 maart 2014, waarin de alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld na de echtscheiding van partijen. De man, vertegenwoordigd door mr. J.A.R. van de Velde, verzoekt om vernietiging van de beschikking voor zover het de onderhoudsbijdragen betreft, en stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bijdragen te voldoen. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. A. van Tuijn, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 februari 2015 zijn beide partijen gehoord. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 383,50 per kind per maand en € 2.321,-- bruto per maand aan de vrouw moest betalen. De man betwist de hoogte van deze bedragen en stelt dat zijn financiële situatie door de crisis is verslechterd, maar heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn draagkracht te onderbouwen. Het hof oordeelt dat de man zijn argumenten niet voldoende heeft onderbouwd en bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank.

Het hof concludeert dat de behoefte van de kinderen aan de vastgestelde bijdrage niet in geschil is en dat de vrouw recht heeft op de alimentatie tot 1 oktober 2014, wanneer zij is gaan samenwonen met een nieuwe partner. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, met de toevoeging dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw eindigt per 1 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 12 maart 2015
Zaaknummer: F 200.151.861/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/271564 / FA RK 13-6366
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.A.R. van de Velde,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. van Tuijn.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juli 2014, heeft de man verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dit mogelijk maakt voormelde beschikking te vernietigen, enkel voor zover het de vaststelling van de onderhoudsbijdragen genoemd onder 3.6 en 3.7. in het dictum van de uitspraak betreft en, opnieuw rechtdoende, de door de man verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 28 maart 2014, althans op een door het hof te bepalen datum vast te stellen op nihil, althans op een bijdrage die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2014, heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel de verzoeken van de man als ongegrond en onbewezen af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Van de Velde;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Tuijn.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 23 oktober 1998 te [huwelijksplaats] gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [de zoon] (hierna: [de zoon]), op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
- [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking, naar mededeling van de partijen ter zitting, in of omstreeks juni 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen een bedrag van € 383,50 per kind per maand moet voldoen met ingang van 25 november 2014. Verder heeft de rechtbank in voornoemde beschikking bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 2.321,-- bruto per maand dient te voldoen met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De man kan zich met deze beslissingen – voor wat betreft de vastgestelde onderhoudsbijdragen – niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven van de man betreffen - zakelijk weergegeven - :
- draagkracht van de man (grief 1);
- de ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdragen (grief 2).
Kinderalimentatie
Behoefte kinderen
3.5.
De behoefte van de kinderen aan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 383,50 per kind per maand is in hoger beroep niet in geschil, zodat deze vast staat.
Draagkracht man
3.6.
De man stelt zich op het standpunt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdragen te voldoen. De man voert daartoe aan dat de door de rechtbank vastgestelde bijdragen niet zijn gebaseerd op (recente) inkomensgegevens. De man is eigenaar van een bouwbedrijf. Hij stelt dat ten gevolge van de financiële crisis sinds 2009 de omzet is ingestort waardoor grote schulden zijn ontstaan. De man zal een verzoek tot toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) indienen. Uit de door de man overgelegde jaarrekening alsmede de belastingaangifte 2011 volgt dat de winst uit onderneming in 2011 € 3.150,-- bedroeg. De man heeft ter zitting van het hof verklaard dat zijn financiële situatie sinds 2011 niet is veranderd. De man heeft recent een belastingaanslag over 2013 ontvangen waaruit eveneens volgt dat hij geen inkomen heeft. Een verdere bevestiging van het gebrek aan draagkracht bij de man vormt de constatering van de gemeente [gemeente] dat de man geen draagkracht heeft om een onderhoudsbijdrage te betalen.
3.6.1.
De vrouw voert aan dat de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geen inzage heeft willen geven in zijn financiën. De man heeft slechts een jaarrekening alsmede een belastingaangifte over het jaar 2011 overgelegd. De vrouw stelt zich op het standpunt dat hieruit niets valt af te leiden met betrekking tot zijn draagkracht in de periode vanaf 28 maart 2014 of anderszins. De vrouw vermoedt dat het met de onderneming van de man niet zo slecht gaat als de man stelt. Indien dit wel het geval zou zijn, hetgeen de vrouw betwist, had de man gezien zijn onderhoudsverplichtingen jegens haar en de kinderen deze onderneming moeten staken. De man heeft – naar de mening van de vrouw – een ruime verdiencapaciteit die hij niet verwezenlijkt. Met het oog op zijn onderhoudsverplichting mag van de man worden verwacht dat hij zich ten volle inzet om zijn verdiencapaciteit te benutten.
3.7.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
3.7.1.
Het hof is van oordeel dat de man zijn draagkrachtgrief onvoldoende met stukken heeft onderbouwd, hetgeen – gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw – wel op zijn weg had gelegen. De man heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie. De man heeft weliswaar de jaarrekening 2011 van zijn onderneming Bouwservice [Bouwservice] alsmede een belastingaangifte over 2011 overgelegd, maar recenter financiële gegevens ontbreken. Verder heeft de man ter onderbouwing van zijn grief nog een brief van de gemeente [gemeente] d.d. 11 juni 2014 overgelegd waaruit volgt dat de gemeente heeft besloten dat de man geen onderhouds-bijdrage voor de vrouw en de kinderen hoeft te betalen omdat uit het onderzoek van de gemeente is gebleken dat de man hiertoe onvoldoende financiële draagkracht heeft. Anders dan de man, is het hof van oordeel dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat de man geen draagkracht heeft. Het hof overweegt daartoe dat het hof de draagkracht van een onderhoudsplichtige zelfstandig beoordeelt. Daarbij komt dat het voor het hof niet verifieerbaar is op basis van welke gegevens de gemeente tot de conclusie is gekomen dat de man geen draagkracht heeft voor het betalen van een onderhoudsbijdrage. Nu de man ook in hoger beroep heeft nagelaten om recente financiële gegevens in het geding te brengen is het hof niet in staat het inkomen van de man en daarmee zijn draagkracht vast te stellen, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te komen.
3.7.2.
Het vorenstaande brengt met zich dat het hof zal aansluiten bij de door de rechtbank bepaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 383,50 per kind per maand. Grief 1 van de man faalt derhalve.
Partneralimentatie
Behoefte vrouw
3.8.
De behoefte van de vrouw aan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 2.321,-- bruto per maand is in hoger beroep niet in geschil, zodat deze vast staat.
3.9.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij met ingang van 1 oktober 2014 is gaan samenwonen met haar nieuwe partner. Dit brengt met zich dat het hof alleen een oordeel dient te geven over de door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud over de periode met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot 1 oktober 2014.
3.10.
Nu het hof reeds onder rechtsoverweging 3.7.1. heeft geoordeeld dat het hof niet in staat is om de draagkracht van de man vast te stellen, zal het hof ook voor wat betreft de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw aansluiten bij de door de rechtbank bepaalde bijdrage van € 2.321,-- bruto per maand, met dien verstande dat deze onderhoudsverplichting van de man per 1 oktober 2014 eindigt.
Grief 2
3.11.
De man verzoekt in grief 2 vernietiging van de beslissing van de rechtbank met ingang van 28 maart 2014 in plaats van een later gelegen datum. De man heeft door een misverstand geen verweer gevoerd tegen het door de vrouw ingediende verzoekschrift. De man voert aan dat de rechtbank in het kader van de voorlopige voorzieningen heeft geoordeeld dat de man onvoldoende draagkracht had om de door de vrouw verzochte partneralimentatie te betalen. De man stelt dat het evident is dat hij al meerdere jaren geen enkele draagkracht heeft zodat het onredelijk zou zijn wanneer de rechtbank in het geval van een eventueel nihilstelling of wijziging van de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdragen eerst met ingang van de datum van de door het hof af te geven beschikking van kracht zou worden.
3.11.1.
De vrouw heeft hiertegen aangevoerd dat de man op de hoogte was van de echtscheidingsprocedure alsmede de daarbij verzochte nevenvoorzieningen. De man kiest in hoger beroep wederom ervoor geen openheid van zaken te geven. De vrouw acht het onredelijk als deze gevolgen op haar worden afgewenteld.
3.11.2.
Voor zover de man met grief 2 heeft beoogd een grief te richten tegen de door rechtbank vastgestelde ingangsdata van de onderhoudsbijdragen overweegt het hof hieromtrent het volgende. Uit de toelichting op artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de rechter vrij is de ingangsdatum te bepalen op een dag gelegen voor de uitspraak, op de dag van de uitspraak of - als sprake is van een relevante toekomstige verandering – op een dag na de uitspraak.
Het hof stelt vast dat de rechtbank de ingangsdatum van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen heeft bepaald op 25 november 2013, zijnde de datum van de indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg door de vrouw.
Het hof ziet aanleiding om bij die datum aan te sluiten omdat de man met ingang van die datum – naar het oordeel van het hof – rekening kon houden met een definitief vast te stellen onderhoudsbijdrage.
Ten aanzien van de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum ter zake de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, zijnde de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, wijst het hof er op dat de ingangsdatum daarvan niet eerder kan liggen dan op de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben ter zitting van het hof verklaard dat de echtscheidingsbeschikking omstreeks juni 2014 in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven derhalve zelfs later dan de door de man beoogde ingangsdatum van 28 maart 2014. Het hof zal, gelet op het vorenstaande, de bestreden beschikking ook voor wat betreft de daarin bepaalde ingangsdata van de onderhoudsbijdragen bekrachtigen.
Proceskosten
3.12.
De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
3.13.
De beschikking waarvan beroep dient dus te worden bekrachtigd, met dien verstande dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw per 1 oktober 2014 eindigt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 maart 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met dien verstande dat hierbij aanvullend wordt bepaald dat de verplichting voor de man inzake de te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw per 1 oktober 2014 is geëindigd;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2015.