In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de partneralimentatie na een echtscheiding. De man, appellant, heeft verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen en de alimentatie voor de vrouw op nihil te stellen. De vrouw, verweerster, heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 1.169,15 per maand aan de vrouw moest betalen. De man stelt dat er geen rechtsgeldig niet-wijzigingsbeding tot stand is gekomen en dat zijn financiële situatie is veranderd, wat een wijziging van de alimentatie rechtvaardigt. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man. Het hof oordeelt dat er geen rechtsgeldig niet-wijzigingsbeding is, omdat niet is gebleken van een ondertekende overeenkomst. De man heeft zijn financiële situatie en de veranderingen daarin aangetoond, wat leidt tot de conclusie dat de alimentatie kan worden gewijzigd. Het hof heeft de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 1.037,-- per maand voor de periode van 2 april 2014 tot 1 januari 2015 en € 1.000,-- per maand met ingang van 1 januari 2015. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe alimentatie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.