ECLI:NL:GHSHE:2015:864

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
20-002405-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, veroordeling poging tot doodslag en diefstal met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van poging tot moord, maar veroordeeld voor poging tot doodslag en diefstal, met een gevangenisstraf van 7 jaren. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot 10 jaren gevangenisstraf. De verdediging pleitte voor vrijspraak van poging tot moord en een lagere straf. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk vrijgesproken van poging tot moord, maar hem wel veroordeeld voor poging tot doodslag en diefstal, met een gevangenisstraf van 8 jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade had gehandeld, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot moord. De verdachte had op 9 maart 2013 in Oisterwijk met een vuurwapen op het slachtoffer geschoten, wat leidde tot ernstige verwondingen. Het hof hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de gevolgen voor het slachtoffer, en legde een zwaardere straf op dan de rechtbank had gedaan. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002405-13
Uitspraak : 13 maart 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juli 2013 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, onder de parketnummers 02-800235-13 en 02-666043-13, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
thans verblijvende in PI Achterhoek - Locatie Ooyerhoek te Zutphen.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord en is hij ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag veroordeeld (parketnummer 02-800235-13) en is hij eveneens veroordeeld ter zake van diefstal (parketnummer 02-666043-13) tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de in de zaak met parketnummer 02-800235-13 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord en de in de zaak met parketnummer 02-666043-13 ten laste gelegde diefstal bewezen zal verklaren en verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof – indien het verdachte zal vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot moord en komt tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag– verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] alle zal toewijzen (met dien verstande dat de rechtbank gevolgd kan worden ter zake van de beslissingen met betrekking tot het weggenomen geld uit de portemonnee en de iPhone), met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van de poging tot moord. Ten aanzien van een bewezenverklaring van poging tot doodslag, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak onder parketnummer 02-666043-13 heeft de verdediging bepleit dat het hof – gelijk aan de beslissing van de rechtbank – verdachte gedeeltelijk zal vrijspreken, te weten van de diefstal van het ten laste gelegde geldbedrag van € 2.000,--. Voorts heeft de verdediging het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging het hof verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in (een gedeelte van) de vorderingen dan wel (een deel van) de vorderingen af te wijzen of te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-800235-13:hij op of omstreeks 9 maart 2013 te Oisterwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een pistool, althans een vuurwapen, op die [slachtoffer] heeft gericht en/of een of meer kogel(s) op het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de zaak met parketnummer 02-666043-13:hij op of omstreeks 09 maart 2013 te Oisterwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk iPhone) en/of twee, althans een telefoon(s) en/of een iPad en/of twee, althans een sleutelbos(sen) en/of een portemonnee (inhoudende o.a. een geldbedrag) en/of een geldbedrag van ongeveer 2000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [betrokkene], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer
02-800235-13
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de ten laste gelegde poging tot moord bewezen zal verklaren nu in zijn opvatting verdachte heeft gehandeld met een vooropgezet plan om het slachtoffer van het leven te beroven.
Hiertoe heeft hij – kort en zakelijk weergegeven – het navolgende betoogd.
Verdachte had zich in de periode van een aantal weken voor het schietincident op 9 maart 2013 boos gemaakt vanwege een conflict met het slachtoffer met betrekking tot het betalen van de stookkosten van de praktijkruimte bij de winkel van het slachtoffer. Het slachtoffer had verdachte deze ruimte gratis ter beschikking gesteld om te gebruiken, een en ander om hem te helpen, zoals hij hem ook geholpen had met de kwijtschelding van een belastingschuld. Echter verdachte had veel gestookt in de ruimte en het slachtoffer verlangde van verdachte betaling van deze kosten, nadat hij een rekening had gekregen van Essent. Naar de mening van de advocaat-generaal betrof het hier een reële schuld. Verdachte had in de maand februari van 2013 diverse malen doodsbedreigingen geuit jegens het slachtoffer [slachtoffer]. Het slachtoffer was daardoor bang geworden van verdachte, hetgeen volgens de advocaat-generaal begrijpelijk is nu verdachte een veel grotere en sterkere man is dan het slachtoffer. Verdachte kwam steeds rond sluitingstijd in de winkel en ieder gesprek dat gevoerd werd stond in het teken van irritatie rondom het niet betalen van de schuld ter zake van de stookkosten in de praktijkruimte.
Op 9 maart 2013 heeft verdachte, met medeneming van een doorgeladen en ontgrendeld vuurwapen het slachtoffer opgezocht in diens winkel, weer tegen sluitingstijd. De etalage was bedekt met etalagepoppen en derhalve had verdachte een goed moment uitgekozen.
In de visie van de advocaat-generaal duidt dit op een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Met name is daarbij van belang, volgens de advocaat-generaal, dat de kwestie van het betalen van de rekening ter zake van de stookkosten reeds uit de lucht was. Het slachtoffer had verdachte namelijk in het laatste gesprek direct voorafgaand aan het schietincident al te kennen gegeven dat verdachte het geld niet meer hoefde te betalen. Het slachtoffer is vervolgens verder gegaan met het afsluiten van de winkel.
Vervolgens heeft verdachte, nadat het slachtoffer hem te kennen had gegeven dat hij het er wat betreft het geld bij zou laten zitten, het gesprek daarmee ten einde was gekomen en het slachtoffer was weggelopen naar de achterzijde van de winkel en zijn jas had gepakt – terwijl het slachtoffer zich omdraaide, koelbloedig, terwijl hij in de schiethouding stond, als ware het een executie, door het hoofd geschoten. Hij heeft daarbij een brood, dat hij had meegebracht, als geluiddemper gebruikt.
In de daarmee gemoeide tijdsspanne heeft verdachte voldoende tijd gehad om zich te beraden op zijn genomen besluit en de consequenties daarvan en dus met voorbedachte raad gehandeld. Dat verdachte zou hebben gehandeld uit een plotselinge hevige gemoedstoestand en op dat moment is “geflipt” omdat het slachtoffer aangaf dat de rekening eerder nog hoger uitviel, te weten eerder € 3000,-- dan € 2.000,--, blijkt, behalve uit verdachtes eigen verklaring, nergens uit. Er werd immers op dat moment niet meer over geld gesproken. De advocaat-generaal acht de motivering van de rechtbank op dit punt, met name dat verdachte een wilde blik in zijn ogen zou hebben gehad, wat zou duiden op een gemoedsopwelling, niet begrijpelijk.
De advocaat-generaal heeft voorts gewezen op het koelbloedige gedrag dat verdachte na het schieten heeft vertoond. Hij heeft het slachtoffer voor dood achtergelaten, heeft voorgedaan alsof er een overval zou zijn gepleegd, heeft het bloed van zijn handen gewassen en heeft zich ontdaan van de gestolen materialen en het gebruikte wapen.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal gewezen op het motief van verdachte: immers met de dood van het slachtoffer kon de belastingdienst niet meer worden ingelicht over misleiding door verdachte van de belastingdienst bij het kwijtschelden van een belastingschuld en de politie kon niet worden geïnformeerd over zijn illegale wapenbezit. Ook voelde verdachte zich gekrenkt door de handelwijze van het slachtoffer, het aanspreken door het slachtoffer van verdachte met betrekking tot de betaling van de stookkosten, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot moord, waarbij de raadsvrouw heeft verwezen naar recente uitspraken van de Hoge Raad aangaande voorbedachte raad. De raadsvrouw heeft op de gronden als verwoord in haar pleitnota, aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte beschikte al maanden over een vuurwapen dat hij had gevonden en gehouden om zich te beschermen tegen inbrekers op zijn afgelegen boerderij. Hij droeg dit wapen altijd bij zich. Op zaterdag 9 maart 2013 was hij naar het centrum van Oisterwijk gekomen en had een brood gekocht. Er was sprake van een conflict met het slachtoffer en daarover waren al verschillende contacten geweest. Hij ging wel vaker langs bij de winkel van het slachtoffer. Niet bewezen kan worden dat verdachte kwam om het slachtoffer van het leven te beroven. Hij ging langs om een praatje te maken. De deur van de winkel stond gewoon open. Er ontstond weer een discussie over het geld. Toen is bij verdachte het licht uit gegaan. Het werd zwart voor zijn ogen, het was een emotionele ontsporing. Aangever heeft ook verklaard dat verdachte een wilde blik in zijn ogen had op het moment van het schieten. Aldus kan niet geoordeeld worden dat verdachte met voorbedachte rade getracht heeft [slachtoffer] van het leven te beroven. Contra-indicaties daartoe zijn het feit dat de winkel niet op slot was, dat er gedurende twintig minuten een normaal gesprek is gevoerd en er vervolgens kortsluiting is ontstaan in het hoofd van verdachte. Het incident gebeurde op klaarlichte dag, op zaterdagmiddag in een drukke winkelstraat waar tal van camera’s hangen. Wat zich daarna heeft afgespeeld, dat verdachte het liet lijken op een overval, mag niet meegenomen worden bij de beoordeling of sprake is geweest van een vooropgezet plan. Ook de eerder gedane bedreigingen kunnen niet bijdragen aan het oordeel met betrekking tot de voorbedachte raad, nu deze steeds inhielden dat niet verdachte, maar iemand anders aangever om het leven zou brengen, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ – in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de bewoordingen ‘na kalm beraad en rustig overleg’ – moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat, ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is niet toereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof het navolgende gebleken.
Verdachte, die zich bezighoudt met de genezing van patiënten door middel van handoplegging en zich sjamaan noemt, had met succes de partner van het slachtoffer behandeld. Het slachtoffer had verdachte geholpen met de kwijtschelding door de belastingdienst van een belastingschuld. Het slachtoffer had verdachte, op verzoek van zijn partner, een ruimte ter beschikking gesteld die zich aan de Dorpsstraat in Oisterwijk bevond bij de kledingzaak van het slachtoffer. Verdachte mocht deze ruimte gebruiken voor de behandeling van patiënten en hoefde daar geen huur voor te betalen. Omdat verdachte het koud vond in die ruimte heeft hij kachels geplaatst en de ruimte verwarmd. Aangever [slachtoffer] ontving berichten van de energieleverancier dat de kosten flink opgelopen waren en begon verdachte daarover aan te spreken. Aangever meende dat verdachte die kosten, ongeveer € 2.000,--, diende te betalen.
Uit door de verdediging overgelegde e-mailberichten tussen verdachte en [slachtoffer] in de maand februari 2013 blijkt dat aangever verdachte sommeerde het bedrag te betalen en hem aanzegde dat hij anders het pand diende te verlaten. Ook blijkt uit die berichten dat aangever spreekt over het eventueel inlichten van de belastingdienst. Uit die berichten blijkt voorts dat verdachte zich op het standpunt stelde dat hij de ruimte gratis mocht gebruiken en derhalve niet hoefde te betalen. Uit de berichten en uit een door het slachtoffer opgenomen gesprek blijkt dat verdachte uitlatingen heeft gedaan richting het slachtoffer die inhouden dat verdachte bepaalde vrienden heeft die hij op het slachtoffer kan afsturen en dat het slachtoffer dan niet meer terug gevonden zal worden.
Verdachte heeft verklaard dat hij, voorafgaand aan het incident een bedrag van € 2.000,--heeft betaald aan [slachtoffer]. Toen hij op 9 maart 2013 bij [slachtoffer] langs ging in de winkel, was zijn bedoeling om met [slachtoffer] een praatje te maken, volgens verdachte om [slachtoffer] te helpen een beter mens te worden. In zijn binnenzak zat een wapen. Dat wapen had hij gevonden en bij zich gestoken ter bescherming tegen inbrekers op zijn afgelegen boerderij. Iedereen wist ook dat hij dat wapen had.
Op 9 maart 2013 begon aangever wederom over het geld en claimde zelfs dat het bedrag eerder € 3.000,-- zou betreffen dan € 2.000,--. Verdachte heeft verklaard dat, nadat aangever hem al maanden aan het lastig vallen was over geld en toen [slachtoffer] weer € 1.000,-- wilde van hem, hij is “geflipt”. Hij heeft verklaard dat hij toen in een emotionele opwelling, waarbij woede en energie te samen naar boven kwamen, heeft geschoten, waarbij hij zijn hoofd had afgewend.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte bij hem langs kwam tegen sluitingstijd en een brood bij zich had. Aangever heeft toen melding gemaakt van de schuld van € 2.000,-- en gevraagd of verdachte die kwam betalen en aangegeven dat het inmiddels al € 3.000,-- zou zijn. Vervolgens heeft aangever gezegd dat hij het geld niet meer hoefde en er klaar mee was. Hij is toen zijn jas gaan pakken, heeft zich omgedraaid en zag toen dat verdachte zijn arm omhoog deed en een wilde blik in zijn ogen had. Hij hoorde direct een dof geluid en voelde dat hij geraakt was door een kogelschot.
Het hof leidt hieruit af dat op 9 maart 2013, nadat er reeds enige tijd sprake was van een conflict over geld verdachte met een doorgeladen vuurwapen tegen sluitingstijd de winkel van [slachtoffer] is binnengegaan. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden aanknopingspunten kunnen bieden voor de conclusie dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het hof acht deze omstandigheden echter op zichzelf onvoldoende om de gevolgtrekking te kunnen dragen dat verdachte reeds voordat hij op 9 maart 2013 de winkel van [slachtoffer] betrad, het plan had opgevat om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte heeft dit ten stelligste ontkend en uit het dossier kan geen moment aangewezen worden dat verdachte, in de voorafgaande periode het plan had opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven. Uit de overgelegde emailberichten en het opgenomen gespreksfragment kan dit naar het oordeel van het hof niet afgeleid worden. Met betrekking tot het bezit van het wapen neemt het hof in aanmerking dat uit zowel de verklaring van verdachte, als ook uit die van [slachtoffer], volgt dat verdachte al ruim voordat het conflict tussen hen was ontstaan, in het bezit was van het vuurwapen. De verklaring van verdachte over de reden dat hij het wapen op die bewuste dag bij zich droeg, te weten dat hij dat wapen bij zich droeg omdat hij het niet in huis wilde hebben omdat zijn vrouw het wapen dan zeker zou vinden terwijl zij bang is voor vuurwapens, is naar het oordeel van het hof niet in strijd met de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en bovendien niet onaannemelijk.
Voorts is voor het hof op grond van de verklaring van verdachte en op grond van de aangifte, komen vast te staan dat nadat verdachte de winkel was binnengetreden er wederom een discussie tussen verdachte en [slachtoffer] ontstond over de betaling van de stookkosten. De verdachte heeft dat als zeer krenkend ervaren. Op het moment dat [slachtoffer] vervolgens naar de achterzijde van de winkel liep om zijn jas te pakken, heeft verdachte zijn vuurwapen ter hand genomen en heeft deze op [slachtoffer] gericht en een kogel op het hoofd van [slachtoffer] afgevuurd. [slachtoffer] heeft hierbij een inschotwond aan zijn kaak en een uitschotswond aan zijn nek opgelopen. Verdachte heeft hierover verklaard dat op het moment dat [slachtoffer] wederom over het geld begon, bij hem ‘het licht uitging’, dat hij ‘flipte’, dat al zijn woede samen met een enorme energie naar boven kwam en dat sprake was van een emotionele ontlading, een kortsluiting in zijn hoofd.
Hoewel tussen het moment dat verdachte de discussie heeft gevoerd met [slachtoffer] respectievelijk deze laatste is weggelopen om zijn jas te pakken omdat het voor hem klaar was en het moment dat verdachte heeft geschoten, verdachte wellicht tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden, is het hof van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verdachte om die reden met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verklaring van verdachte dat het besluit om te schieten heeft plaatsgevonden in een plotselinge hevige gemoedstoestand, te weten dat het licht uitging als gevolg van (wederom) de discussie over de betaling van geld, en de omstandigheid dat er sprake is geweest van een zeer korte tijdsspanne tussen besluit en uitvoering daarvan brengt in dit geval mee dat aangenomen dient te worden dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dat de discussie op dat moment al afgelopen was en [slachtoffer] tegen verdachte had gezegd dat het voor hem, [slachtoffer], klaar was en hij het geld niet meer hoefde, maakt dit niet anders. Het hof acht het aannemelijk dat de gemoedsopwelling nog voortduurde, ondanks dat de (verbale) discussie was afgesloten. Aldus is het hof van oordeel dat er sprake is van contra-indicaties met betrekking tot de tijd en gelegenheid voor verdachte om zich te beraden, waaraan een dusdanig gewicht moet worden gehecht dat die in de weg staan aan het oordeel dat door verdachte met voorbedachte raad is gehandeld.
Dat verdachte nadien koelbloedig en bedachtzaam te werk is gegaan zoals door de advocaat-generaal is gesteld, kan niet bijdragen aan de beoordeling van de vraag of verdachte al dan niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, nu deze gedragingen van verdachte niets zeggen over het al dan niet van tevoren opgevatte plan om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Gelet op het hiervoor overwogene kan naar ’s hofs oordeel niet worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat het hof verdachte zal vrijspreken van het impliciet primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer
02-800235-13, poging tot moord.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 02-800235-13 impliciet subsidiair en in de zaak met parketnummer 02-666043-13 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 02-800235-13:hij op 9 maart 2013 te Oisterwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een pistool, althans een vuurwapen, op die [slachtoffer] heeft gericht en een kogel op het hoofd van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de zaak met parketnummer 02-666043-13:hij op 9 maart 2013 te Oisterwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk iPhone) en twee telefoons en een iPad en twee sleutelbossen en een portemonnee (inhoudende o.a. een geldbedrag) en een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer] en/of anderen dan aan verdachte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-800235-13 bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof indien het zou komen tot een bewezenverklaring ten aanzien van poging tot doodslag, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
De verdediging heeft het hof verzocht verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 5 jaren.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft op 9 maart 2013 gepoogd [slachtoffer] om het leven te brengen door met een vuurwapen in zijn gezicht te schieten in de kledingzaak in het centrum van Oisterwijk, waar [slachtoffer] aan het werk was.
[slachtoffer] heeft het schieten met een kogel op zijn hoofd ternauwernood overleefd. Hij is hierbij in zijn kaak geraakt door een kogel die zijn lichaam via zijn nek heeft verlaten. Volgens de trauma-arts had [slachtoffer] het waarschijnlijk niet overleefd als de kogel hem 2 à 3 centimeter meer naar het midden van zijn gezicht had getroffen. Door de kogel is de kaak van [slachtoffer] gebroken, is hij geopereerd en in het ziekenhuis kunstmatig in slaap gehouden om te herstellen. Later bleek, blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring van 12 november 2014, dat ook twee nekwervels gebroken waren en de hoofdpijn die daaruit voortkomt waarschijnlijk blijvend is. Bovendien heeft [slachtoffer] door de kapotte zenuwen geen gevoel meer in zijn rechter kaak en een groot deel van zijn tong. Door dit laatste is zijn smaak grotendeels verdwenen en heeft hij last met spreken. Naast dit fysieke leed heeft verdachte ook veel psychisch leed bij [slachtoffer] teweeg gebracht, zoals dit door hem is verwoord in voornoemde slachtofferverklaring. Zo heeft hij slaapproblemen, is hij erg onzeker, voelt hij zich niet op zijn gemak, is hij erg alert en kan hij zich niet meer concentreren. Bovendien leeft bij [slachtoffer] de angst dat verdachte het “karwei” nog zal laten afmaken. Het slachtoffer ervaart het incident als traumatisch en ervaart veel verdriet.
Het hof houdt er rekening mee dat het slachtoffer gepoogd had verdachte te helpen bij een aantal zaken en hem, om niet, een ruimte had gegeven om te kunnen werken. Het conflict dat de aanleiding vormde tot het incident betrof een meningsgeschil over de betaling van een energierekening dat op andere wijze opgelost diende te worden. Verdachte heeft dit met geweld gedaan en ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij zich nog zeer laatdunkend uitgelaten over het slachtoffer. Feiten als het bewezen verklaarde schokken de rechtsorde en dragen bij aan het ontstaan en in stand houden van in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
In verband met de persoon van verdachte heeft het hof bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op:
 het op verdachte betrekking hebbend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 december 2014, waaruit blijkt dat verdachte de afgelopen jaren niet met politie of justitie in aanraking is geweest. Verdachte is in 1992 veroordeeld voor een geweldsfeit tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk;
 het adviesrapport van 27 mei 2013 opgemaakt door de Reclassering;
 de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover hiervan gebleken is ter terechtzitting in hoger beroep.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 23 mei 2013, opgemaakt en ondertekend door J. Nys, psycholoog, waaruit het volgende naar voren komt.
Bij betrokkene werd een narcistische persoonlijkheidsstoornis vastgesteld met daarnaast diverse antisociale kenmerken. Deze stoornis gaat gepaard met gebrekkige empathische vermogens, exploiterend gedrag en het gevoel over bijzondere rechten te beschikken waardoor de onredelijke verwachting leeft dat automatisch wordt meegegaan met de eigen wensen. Gevoelens van inadequaatheid en onmacht zijn afgesplitst. Aangenomen kan worden dat de aanhoudende vraag tot betaling van de stookkosten verdachte hebben gekrenkt omdat het niet passend is bij zijn zelfbeeld. Vanuit de narcistische woede c.q. wraak en afgunst kan het tenlastegelegde handelen worden begrepen, evenals een financieel motief. Geadviseerd wordt verdachte voor het tenlastegelegde geweldsfeit licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het hof neemt de conclusies van de psycholoog in zoverre over en maakt het advies aangaande de mate van toerekeningsvatbaarheid tot het zijne.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Wat betreft de duur van de gevangenisstraf is door het hof naast het vorenstaande acht geslagen op straffen die worden opgelegd in gevallen die – grosso modo – vergelijkbaar zijn met de onderhavige poging tot doodslag. Daarnaast heeft het hof tevens bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een aantal goederen. Het hof rekent verdachte hierbij zwaar aan dat hij deze spullen heeft weggenomen uit onder meer de zakken van het slachtoffer, terwijl hij even daarvoor het slachtoffer door het hoofd had geschoten en verdachte op dat moment in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer hierdoor was komen te overlijden.
Op grond van al het bovenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur zoals door de verdediging is verzocht. Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf, zowel wat strafsoort als strafmaat betreft, past bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is begaan. Dit maakt dat voor een ambulante behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk op te leggen straf, zoals door de psycholoog en de reclassering is geadviseerd, geen ruimte is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 21.017,25, vermeerderd met de wettelijke rente en vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand op grond van het liquidatietarief. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.313,17, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit 10 posten, te weten:
autosleutels ad € 1.500,--;
sleutels huis/parkeerterrein/dorpsstraat ad € 2.943,50;
medicijnen ad € 23,48;
tandartskosten ad € 5.403,54;
eigen risico zorgverzekeraar ad € 350,--;
geld in portemonnee ad € 500,--;
reiskosten ad € 46,18;
ziekenhuisdaggeldvergoeding ad € 196,--;
informatie opvragen ad € 54,55;
immateriële schade ad € 10.000,--.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof al voornoemde posten zal toewijzen tot het gevorderde bedrag (met uitzondering van het bedrag aan geld uit de portemonnee).
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de posten 1 tot en met 3, 5 en 7 tot en met 9.
Met de rechtbank is het hof ten aanzien van de posten 1 tot en met 3, 5 en 7 tot en met 9 van oordeel dat deze schadeposten een rechtstreeks gevolg zijn van verdachtes bewezen verklaarde handelen. Ook is de omvang van de schade voldoende aannemelijk gemaakt. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering van post 4 (tandartskosten) een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zodat de benadeelde partij daarom thans in dat gedeelte van zijn vordering niet kan worden ontvangen en hij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Het hof overweegt daartoe als volgt. Blijkens de brief van 18 december 2014 van P. Thoolen, Oisterwijkkliniek Tandheelkunde, is fasering en temporisering van – naar het hof begrijpt – het behandelplan geïndiceerd. Voorts blijkt uit de polisvoorwaarden van de tandartsverzekering van de benadeelde partij die als bijlage 12 bij de vordering is gevoegd dat – kort gezegd – [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 1.500,-- per kalenderjaar is verzekerd voor tandartskosten. Nu het hof niet is gebleken binnen welk tijdsbestek het behandelplan zal worden uitgevoerd, is voor het hof onduidelijk gebleven hoeveel van de kosten van dit behandelplan gedekt zullen worden door de verzekering. Daardoor is voor het hof de omvang van de schade onduidelijk gebleven.
Met betrekking tot post 6 (het uit de portemonnee van benadeelde partij weggenomen geldbedrag) is het hof van oordeel dat die schadepost een rechtstreeks gevolg is van verdachtes in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde handelen. Met de rechtbank en de verdediging is het hof van oordeel dat de omvang van de schade door de benadeelde partij niet is onderbouwd. Nu de benadeelde partij op 13 maart 2013 heeft verklaard dat hij in ieder geval één briefje van € 200,-- in zijn portemonnee had en het hof met de rechtbank het aannemelijk acht dat er geld in de portemonnee zat op 9 maart 2013, begroot het hof, gelijk aan de rechtbank, de schade daarom op een bedrag van € 200,--.
Dit brengt mee dat het hof de vordering tot vergoeding van de materiële schade van de benadeelde partij tot een bedrag van (€ 1.500,-- + € 2.943,50 + € 23,48 + € 350,-- + € 200,-- + € 46,18 + € 196,-- + € 54,55 =) € 5.313,71, vermeerderd met de wettelijke rente, zal toewijzen.
Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes hierboven bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de grote psychische en fysieke gevolgen die het misdrijf voor de benadeelde partij heeft gehad, is het hof – anders dan de verdediging – van oordeel dat een bedrag van € 10.000,-- alleszins redelijk is.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij derhalve toewijzen tot een bedrag van
€ 15.313,71, vermeerderd met de wettelijke rente, en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Met betrekking tot het toe te wijzen deel van de vordering ziet het hof aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de bewezen verklaarde feiten is toegebracht.
Voorts zal het hof verdachte veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand. Het hof acht het redelijk dat in de onderhavige strafzaak een vergoeding wordt toegekend overeenkomstig de “staffel salarissen in rolzaken kanton”, zoals dat geldt voor zaken met een tarief tussen de
€ 20.000,-- en € 40.000,-- in de hoofdsom en rente. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 400,--.
In de onderhavige zaak kunnen voor de procedure in eerste aanleg en hoger beroep drie punten worden toegekend, te weten één punt voor het door de raadsvrouwe opstellen en indienen van de onderbouwing op het voegingsformulier van de benadeelde partij, één punt voor het door de raadsvrouwe bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg en één punt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep. Gelet daarop is de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.200,-- toewijsbaar.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.195,04, vermeerderd met de wettelijke rente en vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand op grond van het liquidatietarief. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard, nu de rechtbank van oordeel was dat er geen causaal verband bestaat tussen het bewezen verklaarde en deze vennootschap. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen.
De verdediging heeft het hof verzocht om de benadeelde partij – overeenkomstig de beslissing van de rechtbank – niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit 4 posten, te weten:
sleutels ad € 495,04;
eigen risico ad € 500,--;
gemiste netto winst ad € 2.960,--;
kosten accountant ad € 240,--.
Met betrekking tot de posten 1 en 2 is het hof van oordeel dat die schadeposten een rechtstreeks gevolg zijn van verdachtes in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde handelen, te weten de diefstal van goederen, onder andere toebehorend aan [benadeelde partij 2] Ook is de omvang van de schade voldoende aannemelijk gemaakt. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ter onderbouwing van de schadepost onder 3 heeft de benadeelde partij aangevoerd dat ten gevolge van dit strafbare handelen van verdachte de winkel enige tijd gesloten is geweest en [slachtoffer] zijn werkzaamheden voor de onderneming niet heeft kunnen verrichten (post 3). Daarnaast heeft de accountant aan de benadeelde partij nog kosten in rekening gebracht voor het maken van de vergelijkende opgave (post 4).
Het hof is van oordeel dat deze schadeposten zien op de vergoeding van schade die is ontstaan ten gevolge van ten laste van verdachte bewezen verklaarde poging tot doodslag. Echter, dit feit houdt een jegens [slachtoffer] gepleegd feit in waarbij de benadeelde partij derhalve niet zelf is getroffen in enig belang dat door de met dit feit overtreden strafbepaling wordt beschermd. Derhalve zijn de kosten die onder 3 en 4 worden gevorderd geen rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, en art. 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij voor dat gedeelte van haar vordering niet kan worden ontvangen en zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij derhalve toewijzen tot een bedrag van
€ 995,04, vermeerderd met de wettelijke rente, en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Met betrekking tot het toe te wijzen deel van de vordering ziet het hof aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde is toegebracht.
Voorts zal het hof verdachte veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand. Het hof acht het redelijk dat in de onderhavige strafzaak een vergoeding wordt toegekend overeenkomstig de “staffel salarissen in rolzaken kanton”, zoals dat geldt voor zaken met een tarief tussen de
€ 3.750,-- en € 5.000,-- in de hoofdsom en rente. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 200,--.
In de onderhavige zaak wordt voor de procedure in eerste aanleg en hoger beroep één punt toegekend voor het door de raadsvrouwe opstellen en indienen van de onderbouwing op het voegingsformulier van de benadeelde partij. Voor het door de raadsvrouwe bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep worden geen punten toegekend omdat de raadsvrouwe op die zittingen al is verschenen voor de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en het bijwonen van deze zittingen ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] geen extra werkzaamheden met zich heeft gebracht. Gelet daarop is de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 200,-- toewijsbaar.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 577,69, vermeerderd met de wettelijke rente en vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand op grond van het liquidatietarief. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,--, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen.
De verdediging heeft het hof verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde schade, te weten een iPhone, een rechtstreeks gevolg is van verdachtes in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde handelen, te weten de diefstal van onder meer een iPhone. Hoewel uit de onderbouwing (bijlage 17) van de schade blijkt dat een expert de schade voor de iPhone heeft vastgesteld op een bedrag van € 577,69, is het hof van oordeel dat naar de maatschaven van redelijkheid en billijkheid het bedrag van de geleden schade moet worden begroot op een bedrag van 250,--. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij derhalve toewijzen tot een bedrag van
€ 250,--, vermeerderd met de wettelijke rente, en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Met betrekking tot het toe te wijzen deel van de vordering ziet het hof aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde is toegebracht.
Voorts zal het hof verdachte veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand. Het hof acht het redelijk dat in de onderhavige strafzaak een vergoeding wordt toegekend overeenkomstig de “staffel salarissen in rolzaken kanton”, zoals dat geldt voor zaken met een tarief tussen de
€ 500,-- en € 1.250,-- in de hoofdsom en rente. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op
€ 100,--.
In de onderhavige zaak wordt voor de procedure in eerste aanleg en hoger beroep één punt toegekend voor het door de raadsvrouwe opstellen en indienen van de onderbouwing op het voegingsformulier van de benadeelde partij. Voor het door de raadsvrouwe bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep worden geen punten toegekend omdat de raadsvrouwe op die zittingen al is verschenen voor de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en het bijwonen van deze zittingen ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] geen extra werkzaamheden met zich heeft gebracht. Gelet daarop is de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 100,-- toewijsbaar.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-800235-13 impliciet primair ten laste gelegde (poging tot moord) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-800235-13 impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot doodslag) en in de zaak met parketnummer 02-666043-13 ten laste gelegde (diefstal) heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 02-800235-13 en in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800235-13 en in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 15.313,71 (vijftienduizend driehonderddertien euro en eenenzeventig cent) bestaande uit € 5.313,71 (vijfduizend driehonderddertien euro en eenenzeventig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.200,00 (duizendtweehonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800235-13 en in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 15.313,71 (vijftienduizend driehonderddertien euro en eenenzeventig cent) bestaande uit € 5.313,71 (vijfduizend driehonderddertien euro en eenenzeventig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
111 (honderdelf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 995,04 (negenhonderdvijfennegentig euro en vier cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 200,00 (tweehonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 995,04 (negenhonderdvijfennegentig euro en vier cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 100,00 (éénhonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Roda Benelux BV, ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-666043-13 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 13 maart 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.