ECLI:NL:GHSHE:2015:837

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
20-001222-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksueel misbruik van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is vrijgesproken van het eerste feit en veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf voor het tweede feit, namelijk het seksueel binnendringen van een minderjarige. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft het hoger beroep beperkt tot de veroordeling voor het tweede feit. Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw zal rechtdoen. De verdediging heeft gepleit voor een gedeeltelijke vrijspraak en een lichtere straf.

Het hof heeft het beroep van de verdachte op onvoldoende bewijs verworpen en heeft geoordeeld dat de verklaring van het slachtoffer, in samenhang met andere bewijsmiddelen, voldoende steun biedt voor de bewezenverklaring. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde.

De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 7.130,00, bestaande uit materiële en immateriële schade, en heeft de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2015.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001222-14
Uitspraak : 11 maart 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
16 april 2014 in de strafzaak met parketnummer 03-866265-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
wonende te [adres verdachte].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken ter zake van feit 1 (
seksueel binnendringen van iemand beneden twaalf jaar) en veroordeeld ter zake van feit 2 (
seksueel binnendringen bij iemand tussen de twaalf en de zestien jaar) tot 2 jaar gevangenisstraf.
Voorts heeft de eerste rechter de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Door de verdediging is gedeeltelijke vrijspraak bepleit en is verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en - kort gezegd - de vordering van de benadeelde partij slechts gedeeltelijk toe te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover thans nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 juni 1995 tot en met 10 juni 1999 in de gemeente(n) Brunssum en/of Schinveld, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met een persoon genaamd [slachtoffer/benadeelde] (geboren op [geboortedag]1983), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer/benadeelde], hebbende verdachte:
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer/benadeelde] geduwd/gebracht;
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer/benadeelde] geduwd/gebracht;
- zijn, verdachtes, vingers/vingertoppen in de vagina van die [slachtoffer/benadeelde] geduwd/gebracht;
- zijn, verdachtes, tong in de vagina van die [slachtoffer/benadeelde] geduwd/gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 11 juni 1995 tot en met 10 juni 1999 in de gemeente(n) Brunssum en/of Schinveld, meermalen, met een persoon genaamd [slachtoffer/benadeelde] (geboren op 11 juni 1983), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer/benadeelde], hebbende verdachte:
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer/benadeelde] geduwd/gebracht;
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer/benadeelde] geduwd/gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof merkt daarbij op dat het niet bewezen acht dat verdachte zijn penis in de vagina van het slachtoffer heeft gebracht, nu het slachtoffer dit expliciet heeft ontkend.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Door de raadsvrouwe is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor hetgeen onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd, nu alleen aangeefster hierover heeft verklaard en verdachte dit onderdeel van de tenlastelegging heeft ontkend.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouwe. Naar het oordeel van het hof biedt het gebezigde bewijs, waaronder de verklaring van aangeefster dat zij de penis van verdachte in de mond moest nemen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien voldoende steun aan de bewezenverklaring. Het is het hof niet gebleken dat aangeefster op enig moment haar verklaring heeft aangedikt. Integendeel, aangeefster heeft over minder seksuele handelingen verklaard dan verdachte. Over het in de mond nemen van de penis van verdachte heeft zij echter gedetailleerd verklaard. Het hof acht die verklaring, mede bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen, dan ook voldoende betrouwbaar en als zodanig bruikbaar voor het bewijs.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de bijzondere ernst van
hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is
begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter
terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn stiefdochter [slachtoffer/benadeelde]. Verdachte heeft het slachtoffer, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, jarenlang misbruikt door bij haar handelingen te verrichten die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Verdachte heeft hierdoor telkens een zeer grove inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van die [slachtoffer/benadeelde]. Verdachte heeft met zijn handelen slechts oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen (seksuele) behoeften en heeft geen rekening gehouden met de gevoelens van zijn stiefdochter. Hij heeft haar vertrouwen op zeer ernstige wijze misbruikt. Het misbruik heeft plaatsgevonden in de woning waar verdachte met zijn stiefdochter woonde en waar zij zich juist geborgen zou hebben moeten voelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik een grote negatieve impact
heeft op een slachtoffer. Hoe ingrijpend en ontwrichtend deze traumatische gebeurtenissen
voor [slachtoffer/benadeelde] zijn geweest en in de toekomst voor haar en haar gezin ook nog zullen zijn
blijkt uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring. Door de gebeurtenissen heeft
[slachtoffer/benadeelde] zich altijd angstig, eenzaam en vies gevoeld. Zij kon bij niemand terecht om over
het misbruik te praten. Haar moeder, verdachtes echtgenoot, wilde zij dat niet aandoen en
ook was ze bang dat verdachte iemand iets zou aandoen. [slachtoffer/benadeelde] heeft altijd een masker
gedragen en zich gerealiseerd dat zij niet van haar jeugd heeft kunnen genieten. Vanaf het
moment dat haar dochtertje werd geboren leefde [slachtoffer/benadeelde] in nog grotere angst omdat zij
vreesde dat met haar dochter hetzelfde zou kunnen gebeuren. Als gevolg van het misbruik
heeft zij lange tijd in een depressie gezeten en last gehad van slapeloosheid, onzekerheid en
angsten. Ook het huwelijk van [slachtoffer/benadeelde] alsmede haar dochtertje hebben geleden (onder de
gevolgen) van het misbruik.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de
verhouding tot andere strafbare feiten en de ernst van de gevolgen voor het slachtoffer,
daarop slechts worden gereageerd met het opleggen van een straf die onvoorwaardelijke
vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank kan zich dan ook niet vinden in het advies
van de reclassering die adviseert om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te
leggen. De verdachte heeft verklaard dat hij pas met het misbruik is gestopt toen zijn
zwager voor een zedenmisdrijf door de politie werd aangehouden omdat verdachte toen in
paniek raakte en besefte dat hij alles kon verliezen waar hij mee bezig was. Aldus kan de
rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat het de angst is geweest voor gevolgen voor
verdachte zelf die verdachte heeft doen besluiten te stoppen met het misbruik en niet de
verwoestende ontwrichting op het leven van zijn stiefdochter. Die indruk wordt gesterkt door het gegeven dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat [slachtoffer/benadeelde] soms ook het
initiatief tot seksuele handelingen nam. Behalve die reden heeft verdachte geen enkele
verklaring willen of kunnen geven voor zijn gedrag. De rechtbank rekent verdachte het
bewezenverklaarde feit dan ook erg aan."
Het hof kan zich met deze overweging verenigen en maakt die tot de zijne.
Het hof merkt daarbij op dat het ter terechtzitting in hoger beroep eveneens de indruk heeft gekregen dat verdachte vooral angst heeft voor de gevolgen die hij zelf van een en ander zal ondervinden.
Ten aanzien van de hoogte van de gevangenisstraf komt het hof tot een andere afweging dan de advocaat-generaal.
Op grond van de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden alleszins redelijk. Het tijdverloop maakt dit niet anders, nu het slachtoffer nog dagelijks wordt geconfronteerd met de gevolgen van het handelen van verdachte.
Ook de overige door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden doen voor het hof niet af aan vorenstaande, waarbij het hof nog opmerkt dat de leeftijd van verdachte niet zodanig is dat een gevangenisstraf als extra zwaar dient te worden beschouwd.
Het hof houdt wel rekening met de volgende omstandigheid die leidt tot matiging van de straf. In soortgelijke zaken is vaak sprake van een ontkennende verdachte, waardoor aan een slachtoffer onnodig extra leed wordt toegebracht. Verdachte heeft echter van meet af aan bekend dat hij aangeefster heeft misbruikt. Hij heeft zelfs meer handelingen toegegeven dan in de aangifte worden vermeld. Daardoor heeft hij aangeefster onnodig extra leed bespaard. Het hof zal hiermee rekening houden in die zin dat het een lagere gevangenisstraf zal opleggen dan hiervoor vermeld.
Anders dan de raadsvrouwe acht het hof, gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, het opleggen van een taakstraf, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, niet passend.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde]
De benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.130,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende onderdelen:
eigen risico zorgverzekering € 315,00
nog te volgen PRI-traject € 2.565,00
immateriële schade € 4.250,00.
De onder a. en c. genoemde posten zijn door de verdachte niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen.
Ten aanzien van de onder b. genoemde schade is het hof, met de advocaat-generaal en anders dan de verdediging, van oordeel dat de behandeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat het in redelijkheid door de benadeelde partij te maken kosten betreft ter herstel van de door het bewezen verklaarde aangebrachte schade.
Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
De schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Voor wat betreft de immateriële schade en de schade onder b. zal het hof dit toewijzen met ingang van de datum waarop het bewezen verklaarde is geëindigd, te weten 11 juni 1999.
De schade onder a. is pas ontstaan op het moment dat de benadeelde partij het eigen risico heeft betaald. Het hof zal hiervoor de datum nemen van het notaoverzicht dat als bijlage 3 bij de vordering is gevoegd, te weten 2 juli 2013.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden, nu verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer/benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.130,00 (zevenduizend honderddertig euro) bestaande uit € 2.880,00 (tweeduizend achthonderdtachtig euro) materiële schade en € 4.250,00 (vierduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding voor een gedeelte van € 315,00 vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening en voor een gedeelte van € 2.565,00 vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer/benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.130,00 (zevenduizend honderddertig euro) bestaande uit € 2.880,00 (tweeduizend achthonderdtachtig euro) materiële schade en € 4.250,00 (vierduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding voor een gedeelte van € 315,00 vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening en voor een gedeelte van € 2.565,00 vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 juni 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. C.M. Sweep, griffier,
en op 11 maart 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.