ECLI:NL:GHSHE:2015:836

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
20-003235-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkeersdelict en veroordeling voor drugshandel na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren van ongeveer 87,2 gram heroïne en 12,4 gram cocaïne, waarvoor hij een gevangenisstraf van 9 dagen en een taakstraf van 50 uren had gekregen. De officier van justitie ging in hoger beroep en vorderde een zwaardere straf. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 3 maanden en een geldboete eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het tweede feit en voerde een strafmaatverweer aan.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 juli 2013 in Gronsveld samen met een ander opzettelijk heroïne en cocaïne heeft vervoerd. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het tweede feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door een aanrijding met een politieauto, en sprak de verdachte daarvan vrij. De bewezenverklaring van het eerste feit werd echter gehandhaafd, waarbij het hof concludeerde dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte handelde. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De verdachte had een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in zijn bezit, wat duidt op professioneel handelen. Het hof vond de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden, en legde een gevangenisstraf van 3 maanden op, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gegrond op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003235-13
Uitspraak : 11 maart 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 19 september 2013 in de strafzaak met parketnummer 03-700445-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres verdachte].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - het opzettelijk vervoeren van ongeveer 87,2 gram heroïne en ongeveer 12,4 gram cocaïne veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, verdachte voor feit 1 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, en verdachte voor feit 2 zal veroordelen tot een geldboete van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden onvoorwaardelijk.
Door de verdediging is zowel voor feit 1 als voor feit 2 vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2013 te Gronsveld, in de gemeente Eijsden-Margraten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 87,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 12,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2013, in de gemeente Gronsveld, gemeente Eijsden-Margraten, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg, met zodanige snelheid en/of zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig en/althans op zodanige wijze heeft gereden en/althans zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of zo onoordeelkundig achteruit is gereden, dat hij, verdachte, met dat hem bestuurde motorrijtuig in aanrijding is gekomen met, althans is gebotst tegen een zich achter dat motorrijtuig bevindend politievoertuig, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 2
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte op een parkeerterrein, waar verder geen ander verkeer was dan de auto van verdachte en de politieauto achter hem, met opzet tegen de auto achter hem aan is gereden. Dat er, afgezien van de opzettelijke beschadiging van de politieauto, door verdachte gevaar of hinder op de weg is dan wel kon worden veroorzaakt is niet gebleken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 23 juli 2013 te Gronsveld, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 87,2 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 12,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Verweren
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om verdachte aan te merken als mededader van het vervoeren van verdovende middelen. Het door verdachte geven van een knik met het hoofd in de richting van drugskoper [betrokkene 1] is daartoe onvoldoende.
Voorts is door de raadsvrouwe nog aangevoerd dat de bewezen verklaring zich hooguit kan uitstrekken tot de twee bolletjes( inhoudende verdovende middelen) die achter de bestuurdersstoel van de personenauto zijn gevallen, nu het bewijs ontbreekt dat verdachte wetenschap had van de verdovende middelen die in een holle ruimte rond de versnellingspook zijn aangetroffen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt van het navolgende.
Verdachte en de [medeverdachte] zijn door een persoon, genaamd [betrokkene 2], ingeschakeld om drugskoper [betrokkene 1] te voorzien van heroïne. [betrokkene 2] heeft [betrokkene 1] laten weten dat "hij" met twee personen in een grote donkere auto zou komen. Verdachte heeft als bestuurder van de auto [betrokkene 1] een teken gegeven waaruit [betrokkene 1] begreep dat dit de personen waren die [betrokkene 2] had gestuurd. Hij heeft in de richting van [betrokkene 1] geknikt, waarna deze achter in de auto is gestapt. De bijrijder ([medeverdachte]) heeft gezegd: “[betrokkene 2] heeft U een supercadeau gedaan” en wilde twee bolletjes heroïne, die ieder waren verpakt in een plastic boterhamzakje, aan [betrokkene 1] geven. Daarbij zijn zij op heterdaad betrapt en de bolletjes zijn achter de stoel van de bestuurder op de grond gevallen. In de auto werden, naast genoemde twee bolletjes heroïne, verstopt in een holle bak rond de versnellingspook, onder meer 13 bolletjes cocaïne en 14 bolletjes heroïne aangetroffen. Deze bolletjes waren op dezelfde wijze verpakt in plastic zakjes. Het hof merkt dit aan als handelsvoorraad en acht het aannemelijk dat de twee bolletjes, bestemd voor [betrokkene 1], afkomstig waren uit die handelsvoorraad.
Gelet op vorenstaande kan het, naar het oordeel van het hof, niet anders zijn dan dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de personenauto die hij bestuurde - ook van de verdovende middelen die verstopt waren - en heeft hij in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] gehandeld.
Het hof verwerpt de verweren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij heeft het hof gelet op de hierna te noemen omstandigheden.
Verdachte en de medeverdachte, beiden wonende in Rotterdam, zijn naar Limburg afgereisd om als drugsrunners op te treden voor een persoon genaamd [betrokkene 2]. Zij hadden een forse handelsvoorraad verdovende middelen in hun (gehuurde) auto aanwezig, die bovendien vernuftig verborgen was in een ruimte onder de afdekplaat van de versnellingspook. Dit wijst op een vorm van professioneel handelen, waarbij verdachte kennelijk als dealer in georganiseerd verband doende was.
De door verdachte gepleegde handelingen bevorderen voorts het (internationale) drugstoerisme, welke handel de (internationale) rechtsorde ontregelt en maatschappelijke overlast veroorzaakt. Harddrugs als de onderhavige kunnen, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen.
De omstandigheid dat verdachte, zoals blijkt uit het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 januari 2015, niet eerder ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld, heeft naar het oordeel van het hof geen matigende invloed op de hoogte van de straf, nu verdachte geen enkel inzicht heeft gegeven in de achtergrond van zijn handelen.
Alles overziend is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden is.
Het hof ziet in de door de raadsvrouwe aangehaalde persoonlijke omstandigheden geen reden om, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. C.M. Sweep, griffier,
en op 11 maart 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.