In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige zoon op nihil is gesteld. De vrouw verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en een onderhoudsbijdrage vast te stellen. De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank van 30 september 2009, waarin de man was verplicht om € 225,-- per maand te betalen. De vrouw stelt dat er geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden is, terwijl de man aanvoert dat zijn financiële situatie is verslechterd door het faillissement van zijn werkgever en het staken van zijn onderneming. Het hof oordeelt dat de man zijn gebrek aan draagkracht voldoende heeft onderbouwd en dat de inkomensvermindering niet aan hem te verwijten is. De man heeft verklaard dat hij bereid is om een bijdrage te betalen zodra zijn financiële situatie dat toelaat. Uiteindelijk besluit het hof de beschikking gedeeltelijk te vernietigen en de man te verplichten om vanaf 1 januari 2015 een bijdrage van € 50,-- per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun zoon.