ECLI:NL:GHSHE:2015:783

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
HV 200 162 503_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei voor verzoekster wegens tekortkomingen in sollicitatieverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van een verzoekster, hierna te noemen [appellante]. De rechtbank had eerder op 23 december 2014 de schuldsaneringsregeling van [appellante] beëindigd zonder toekenning van een schone lei, omdat zij tekort was geschoten in haar sollicitatieverplichtingen. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld, waarbij [appellante] verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling te verlengen of te beëindigen met een schone lei.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2015 is gebleken dat [appellante] niet naar behoren heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, ondanks herhaalde aanzeggingen van de bewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] eerder al een kans had gekregen om haar situatie te verbeteren, maar deze niet heeft benut. De bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder hebben verklaard dat [appellante] niet voldoende heeft gesolliciteerd en dat er onvoldoende communicatie is geweest over haar verplichtingen.

Het hof heeft geconcludeerd dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd. De schuldsaneringsregeling van [appellante] wordt beëindigd zonder de toekenning van een schone lei, omdat het hof onvoldoende vertrouwen heeft dat zij in de toekomst aan haar verplichtingen zal voldoen. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de sollicitatieplicht en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 februari 2015
Zaaknummer : HV 200.162.503/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/11/585 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. L.C. van Kasteren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 december 2014, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de schuldsaneringsregeling te beëindigen met verstrekking van een schone lei, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken HV 200.162.503/01
en HV 200.162.508/01, heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] alsmede de heer [echtgenoot van appellante], bijgestaan door mr. Van Kasteren en mr. S.C. Blommendaal;
  • mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder], in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 december 2014;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 20 januari 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 15 januari 2015;
- de ter zitting door de advocaat van [appellante] overgelegde stukken, te weteneen tweetal open sollicitaties van [appellante].

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat deze bekend is met het verzoek van [appellante] tot het alsnog verlenen van een schone lei en met het hoger beroep dat [appellante] in dat kader heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
Bij vonnis van 20 december 2011 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Daar inmiddels de looptijd van de schuldsaneringsregeling was verstreken, heeft de rechtbank tevens haar eindoordeel gegeven. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Thans blijkt echter dat, ondanks een eerdere tussentijdse beëindiging van de schuldsanering, hetgeen het Hof vermeldt in haar arrest waarna de schuldenares een laatste kans is geboden wordt, de waarschuwingsbrieven namens de rechter-commissaris alsmede de verslagen van de bewindvoerder, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. (…)
Deze spontane inlichtingenplicht is niet nagekomen. Voorts heeft zij geen bewijzen van sollicitaties overgelegd.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat zij verkeert in een niet-zelfredzame toestand, zodat het door de rechtbank gestelde feit dat [appellante] op de hoogte zou zijn van de regels van de schuldsaneringsregeling nu zij bij aanvang een formulier heeft ondertekend achterhaald en onjuist is, althans dat zij de inhoud van die regels niet voldoende heeft begrepen cq heeft kunnen begrijpen om hieraan gevolg te geven op de wijze zoals dit gewoonlijk dient te geschieden. Voorts is [appellante] van mening dat de rechtbank ten onrechte de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei heeft beëindigd zonder kennis te nemen van het standpunt van de beschermingsbewindvoerder. Tevens stelt [appellante] dat de rechtbank niet duidelijk heeft gemaakt op welke wijze en in welke mate zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Daarbij komt dat gesteld noch gebleken is dat het verstrekken van inlichtingen zou hebben geleid tot een ander verloop van de schuldsaneringsregeling en een andere uitkomst voor de schuldeisers. [appellante] stelt daarbij wel degelijk en met regelmaat te hebben gesolliciteerd, maar dat zij gezien de aard van de werkplekken waar zij heeft gesolliciteerd geen schriftelijke afwijzingen heeft ontvangen; de sollicitaties hebben immers in persoon plaatsgevonden. Tot slot merkt [appellante] op dat er geen goede communicatie en samenwerking is geweest tussen de beide bewindvoerders en dat, indien deze samenwerking en communicatie beter waren geweest, een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de toekenning van een schone lei voorkomen had kunnen worden.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat zij niet in voldoende mate heeft gesolliciteerd. Zij wijt dit onder meer aan het feit dat zij geen krant heeft, en dus ook geen kennis kan nemen van hierin geplaatste vacatures, en aan het feit dat zij geen internet heeft, en dus ook niet digitaal op zoek kan gaan naar of reageren op vacatures. [appellante] benadrukt dat zij wel wil werken, maar zij acht zichzelf naar eigen zeggen “niet slim genoeg” om doeltreffend te kunnen solliciteren; zij heeft hier hulp bij nodig. Die hulp heeft [appellante] nu, althans haar dochter heeft zich thans bereid verklaard om haar hierbij terzijde te staan.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder acht het aan [appellante] verwijtbaar dat zij de allerlaatste kans om, na een eerdere in hoger beroep vernietigde tussentijdse beëindiging, de schuldsaneringsregeling alsnog succesvol te laten verlopen niet heeft benut. Daarbij acht de bewindvoerder het voorts niet terecht dat [appellante] zich opnieuw verschuilt achter haar sociale onkunde en achter een niet functionerende beschermingsbewindvoerder voor het wederom niet nakomen van haar verplichtingen. [appellante] kon en kan immers worden geacht ervan doordrongen te zijn dat ze een laatste kans had gekregen en zij had daarom de nodige stappen moeten nemen om de regeling alsnog tot een goed einde te brengen.
3.8.
De bewindvoerder heeft hieraan ter zitting in hoger beroep toegevoegd dat de advocaat en beschermingsbewindvoerder thans de belangen van [appellante] nadrukkelijk behartigen, maar dat hiervan tijdens de looptijd van schuldsaneringsregeling nagenoeg geen sprake is geweest. Indien dit wel het geval zou zijn geweest zou de schuldsaneringsregeling van [appellante] naar alle waarschijnlijkheid doeltreffender zijn verlopen . Voorts heeft de bewindvoerder haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei gemotiveerd gehandhaafd.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat zij bij het afleggen van de huisbezoeken [appellante] slechts éénmaal in persoon heeft getroffen. Ook telefonisch was [appellante] nagenoeg onbereikbaar. Alle communicatie aangaande de schuldsaneringsregeling van [appellante] verliep derhalve noodgedwongen via haar echtgenoot, de heer [echtgenoot van appellante]. Gedurende die communicatie met de heer [echtgenoot van appellante] heeft de beschermingsbewindvoerder hem bij herhaling op het hart gedrukt dat zijn echtgenote, [appellante], aan haar sollicitatieverplichtingen diende te voldoen. Voorts heeft de beschermingsbewindvoerder aangegeven dat zij het in het algemeen niet haar taak acht om sanieten gedurende de schuldsaneringsregeling op alle gebieden te begeleiden of ondersteunen. De beschermingsbewindvoerder behartigt immers uitsluitend de vermogensbelangen van een onder beschermingsbewind gestelde saniet.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem of haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Vast staat, nu zij zulks bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante], ofschoon zij, mede gelet op haar verklaring tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ervan op de hoogte was dat op haar de in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling geldende sollicitatieplicht rustte en dat zij de bewindvoerder diende te informeren (vgl. ook de schriftelijke reactie van de bewindvoerder d.d. 15 januari 2015, blz, 3, laatste volle alinea inzake [appellante] (“Er waren… ‘het niet te weten’) de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie- en sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Een en ander klemt des te meer nu [appellante] bij arrest van dit hof d.d. 11 juli 2013, waarbij het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is afgewezen en [appellante], ondanks haar in beginsel verwijtbare gedrag, alsnog een allerlaatste kans is geboden, nog eens nadrukkelijk op de strekking en reikwijdte van voornoemde verplichtingen is gewezen. Bovendien was en is [appellante], nu zij ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan heeft ondertekend, op de hoogte van deze regels, althans kan zij worden geacht daarvan op de hoogte te zijn.
3.10.3.
Nu [appellante] bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep verklaard heeft dat het haar vanwege haar verstandelijke beperkingen zwaar valt om op een juiste wijze aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen had het naar het oordeel van het hof bovendien nadrukkelijk op haar weg gelegen om in een eerder stadium dan thans is gebleken hierbij begeleiding en/of ondersteuning te zoeken, mede in verband waarmee het hof er - als tijdens de mondelinge behandeling ook aan [appellante] voorgehouden - ten overvloede nog op wijst dat bij bijvoorbeeld het UWV vacatureoverzichten en bij bibliotheken kranten kunnen worden geraadpleegd, alsook internetvoorzieningen kunnen worden benut. Daarbij komt dat de beschermingsbewindvoerder bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep nadrukkelijk heeft verklaard dat [appellante] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling voor haar nagenoeg onbereikbaar is geweest.
3.10.4.
Uit vorenstaande blijkt dat [appellante] toerekenbaar althans verwijtbaar in de nakoming van de voor haar uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten. Dit leidt tot de slotsom dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] zonder de toekenning van de schone lei dient te worden beëindigd. Daarbij ziet het hof, mede gelet op hetgeen hierboven in r.o. 3.10.2. werd overwogen, voorts geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven. Voor honorering van het verzoek van [appellante] tot een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling ziet het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende grond. Het gedrag van [appellante] roept naar het oordeel van het hof te veel twijfel op.. Het hof heeft er, in navolging van de bewindvoerder, onvoldoende vertrouwen in dat [appellante] gedurende een eventuele verlenging van de looptijd de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder in het bijzonder de informatie- en sollicitatieplicht, naar behoren na zal komen nu zij zulks gedurende de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling, ondanks herhaalde waarschuwingen van zowel de bewindvoerder, de beschermingsbewindvoerder, de rechter-commissaris als dit hof, structureel heeft verzuimd. In licht van het arrest van dit hof van 11 juli 2013 had het op de weg van [appellante], gewaarschuwd als zij toen zeker was voor haar in beginsel verwijtbare gedrag (ook toen beschikte zij trouwens over rechtskundige bijstand), gelegen om al dan niet met begeleiding en ondersteuning van derden, de haar geboden kans aan te grijpen door voor de resterende reguliere looptijd van de wettelijke schuldsanering alsnog aan onder meer de verplichtingen als door het hof omschreven in rechtsoverweging 3.5.6. van voornoemd arrest te voldoen. [appellante] heeft echter, naar thans blijkt, zelfs die kans onbenut gelaten, althans in hoger beroep onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij (tenminste) na 11 juli 2013 steeds en correct aan de sollicitatie- en de informatieplicht heeft voldaan.
3.11.
Voor zover de beschermingsbewindvoerder in eerste aanleg niet zou zijn gehoord door de rechtbank – het hof begrijpt: niet opgeroepen - is met het oproepen (en vervolgens ook daadwerkelijk horen) van de beschermingsbewindvoerder in hoger beroep deze door [appellante] gestelde omissie thans in hoger beroep hersteld.
3.12.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2015.