ECLI:NL:GHSHE:2015:782

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
HV 200.151.697_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling na tekortkomingen in fiscale verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de toekenning van de 'schone lei' aan de appellante, die in een schuldsaneringsregeling verkeerde. De zaak betreft de vraag of de appellante toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, met name in verband met haar fiscale verplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling haar fiscale zaken onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd, wat heeft geleid tot onduidelijkheden. Echter, het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de boedel daadwerkelijk is benadeeld door deze tekortkomingen. De bewindvoerder had in haar eindverslag aangegeven dat de voorlopige teruggaven van de Belastingdienst niet als inkomen zijn aangemerkt, en dat de teruggaven zijn verrekend met de herziening van de kinderopvangtoeslag. Het hof concludeert dat, hoewel de appellante tekort is geschoten, deze tekortkoming van geringe betekenis is en daarom buiten beschouwing kan blijven. De 'schone lei' wordt alsnog verleend, wat betekent dat de schuldenaar na afloop van de schuldsaneringsregeling niet langer aansprakelijk is voor de schulden die onder de regeling vallen. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep, maar alleen voor zover het de 'schone lei' betreft, en verleent deze alsnog aan de appellante.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 februari 2015
Zaaknummer: HV 200.151.697/01
Zaaknummer eerste aanleg: 11/107 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. F.P.J. Schraa.
als vervolg op het door dit hof op 2 september 2014 gewezen tussenarrest.

5.Het tussenarrest van 2 september 2014

Bij dit arrest heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen om, uiterlijk op 3 december 2014, het hof te berichten inzake de thans nog door de Belastingdienst te nemen beslissing op het door haar ingediende bezwaarschrift met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over het jaar 2011, alsmede om kopieën over te leggen van haar belastingaangiften of –aanslagen over de jaren 2011 en 2012 en, indien aan de orde, een kopie van haar gewijzigde belastingaangifte over het jaar 2013. Verder diende [appellante] een afschrift van de beschikking kinderopvangtoeslag 2011 van de Belastingdienst van 16 mei 2013 over te leggen. Tot slot diende [appellante] in te gaan op de opmerking van de bewindvoerder dat er vanwege het vervallen van het recht op alleenstaande ouderkorting mogelijk ten onrechte sprake was van (op de terugvordering kinderopvangtoeslag 2011 in mindering gebrachte) teruggave inkomstenbelasting over 2012 en 2013.

6.De verdere loop van de procedure

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 2 december 2014 en 3 december 2014 inhoudende brieven aan de Belastingdienst d.d. 4 september 2014, 6 oktober 2014 en 28 oktober 2014, aangiften inkomstenbelasting 2011 en 2012 en de herziene aangifte inkomstenbelasting 2013, de voorlopige aanslagen 2011, 2012 en 2013, de aanslag 2013, de navorderingsaanslag 2013, de definitieve berekening toeslagen 2013, het bewijs dat [appellante] niet aangifteplichtig was over de jaren 2011 en 2012, een email van de Belastingdienst d.d. 20 november 2014, een overzicht van mevrouw [medewerker belastingkantoor] van Belastingkantoor [kantoorplaats] met verrekeningen met toeslagen 2012 en 2013 en brieven van de Belastingdienst d.d. 6 november 2014 en 20 november 2014. Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van de herziening op het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2011, gedateerd 16 mei 2013, zoals deze door de advocaat van [appellante] bij indieningsformulier van 6 januari 2015 is overgelegd, alsmede van de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2011 gedateerd 30 december 2014, de herziene berekening kinderopvangtoeslag over het jaar 2011 gedateerd 15 januari 2015 en de definitieve berekening toeslagen over het jaar 2013 gedateerd 6 januari 2015 zoals deze door de advocaat van [appellante] bij indieningsformulier van 27 januari 2015 zijn overgelegd. Tot slot heeft het hof kennisgenomen van het schrijven van de bewindvoerder d.d. 2 januari 2015.
6.2
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Bij die gelegenheid is [appellante], bijgestaan door mr. Schraa, gehoord. Mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
6.3.
Bij gelegenheid van de voortgezette zitting in hoger beroep is door [appellante] het
navolgende aangevoerd. [appellante] stelt dat inmiddels vast is komen te staan dat de Belastingdienst de door haar ontvangen kinderopvangtoeslag ten onrechte heeft teruggevorderd. Daarnaast stelt [appellante] dat de over het jaar 2012 genoten alleenstaande ouderkorting een gevolg was van een fout van de Belastingdienst bij het verwerken van de vereiste formulieren en dus geen gevolg van het al dan niet bewust verstrekken van onjuiste gegevens door haarzelf. Daar komt bij dat de voorlopige aanslag over het jaar 2012 ook niet aan haar maar aan haar bewindvoerder was verzonden, zodat [appellante] een en ander ook pas in een later stadium heeft kunnen constateren. Inmiddels heeft de Belastingdienst de definitieve aanslagen over de jaren 2011 en 2013 vastgesteld, voor 2011 betekent dit een naheffing van een bedrag van € 126,00, welk bedrag inmiddels door [appellante] is voldaan, en voor 2013 een teruggave van € 77,00, welk bedrag inmiddels door Belastingdienst is verrekend. De aanslag over 2012 is door de Belastingdienst evenwel nog niet definitief vastgesteld, maar telefonische navraag bij de Belastingdienst door de advocaat van [appellante] heeft, althans naar herhaaldelijk zeggen van [appellante], uitgewezen dat er als gevolg van allerlei verrekeningen, geen naheffing meer zal volgen. Desgevraagd bleek de Belastingdienst echter niet in staat om een schriftelijk overzicht van deze verrekeningen te kunnen presenteren, zodat [appellante] thans niet in staat is om aan te geven op welke wijze en op basis van welke bedragen deze verrekeningen hebben plaatsgevonden. Tot slot erkent [appellante] dat de wijze waarop zij gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling haar fiscale zaken heeft geregeld geen schoonheidsprijs verdient, maar dat een en ander naar haar idee niet heeft geleid tot een benadeling van de schuldeisers doordat er te weinig aan de boedel zou zijn afgedragen.

7.De beoordeling

7.1
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
7.1.1
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
7.1.2.
Vast staat, temeer nu zulks door haar bij gelegenheid van de zittingen in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling is erkend, dat [appellante] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling haar fiscale zaken onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd. De onduidelijkheden welke als een gevolg hiervan zijn ontstaan acht het hof [appellante] dan ook volledig verwijtbaar en rekent het hof [appellante] volledig aan. Een en ander klemt des te meer nu [appellante], voorafgaand aan haar toelating tot de schuldsaneringsregeling, ook al belastingschulden had. Het had naar het oordeel van het hof dan ook nadrukkelijk op de weg van [appellante] gelegen om gedurende de schuldsaneringsregeling extra alert te zijn op haar fiscale administratie en deze administratie, zo nodig door inschakeling van derden, structureel op orde te houden.
7.1.3.
Het hof is evenwel van oordeel dat het, gelet op de inhoud van de overgelegde stukken alsmede op basis van hetgeen bij gelegenheid van de zittingen in hoger beroep door en namens [appellante] naar voren is gebracht, onvoldoende aannemelijk is dat de boedel als gevolg van de handelwijze van [appellante] daadwerkelijk is benadeeld. Uit het eindverslag van de bewindvoerder van 12 januari 2014 blijkt dat de bewindvoerder de voorlopige teruggaven 2012 en 2013 niet als inkomen heeft aangemerkt, omdat zij vermoedt dat deze teruggaven onterecht zijn ontvangen. Uiteindelijk zijn die voorlopige teruggaven tussentijds verrekend met de eerder opgelegde herziening voorschot Kinderopvangtoeslag 2011 van 16 mei 2013 (op nihil), zoals uiteindelijk ambtshalve herzien op 15 januari 2015 met de vaststelling van een aan [appellante] toekomend bedrag ad € 9.461,=. Het is niet aannemelijk geworden dat [appellante] op een hoger bedrag aanspraak heeft (gehad). Derhalve acht het hof het voldoende aannemelijk dat ten gevolge van de doorgevoerde verrekeningen - mede ook vanwege de in oktober 2014 door [appellante] gedane aangiften respectievelijk correctieaangifte - zoals toegestaan lopende de periode van schuldsanering en gezien de afdracht aan de boedel van € 572,00 zoals blijkend uit de brief van de belastingdienst van 20 november 2014, de boedel heeft ontvangen waar aanspraak op bestond. Dat de boedel ook aanspraak zou hebben gehad op € 1.077,= over 2013 en op € 1.466,= in 2012, zoals de bewindvoerder in haar brief van 2 januari 2015 aangeeft, is bij gebreke van een nadere berekening van de effecten van deze extra inkomsten op het vtlb in de respectieve periode, onvoldoende duidelijk geworden. Aldus is eventuele benadeling van de boedel, anders dan op het punt van ook verrekende wettelijke rente van beperkte omvang, op dit punt onvoldoende gebleken.
Het hof stelt op grond van het voorgaande dan ook vast dat [appellante] weliswaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting, maar ziet evenwel aanleiding om te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar, naar thans blijkt, geringe betekenis buiten beschouwing blijft. Aan [appellante] dient derhalve alsnog de “schone lei” te worden verleend.
7.2.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd met inachtneming van het onderstaande.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep doch uitsluitend voor zover daarin geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 354 lid 2 Fw en de “schone lei” aan [appellante] is onthouden;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt vast dat:
[appellante],
geboren op [geboortedatum] 1967,
wonende te [postcode] [woonplaats], aan de [adres];
weliswaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen;
bepaalt dat de toerekenbare tekortkoming van [appellante] in de nakoming van één uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gezien haar geringe betekenis buiten beschouwing blijft;
verleent aan
[appellante],
alsnog de “schone lei”;
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst met toepassing van artikel 358 lid 1 Fw.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, P.J.M. Bongaarts en L.Th.L.G. Pellis en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2015.