ECLI:NL:GHSHE:2015:776

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
HV 200.163.677-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakomen van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 20 januari 2014 de schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar op voordracht van de rechter-commissaris is deze op 5 november 2014 tussentijds beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de appellante haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren was nagekomen, met name de sollicitatieplicht. De appellante had geen bewijsstukken van sollicitaties overgelegd en was niet in staat gebleken om aan haar verplichtingen te voldoen, ondanks herhaalde aanschrijvingen van de bewindvoerder.

In hoger beroep heeft de appellante aangevoerd dat zij door de zorg voor haar dochtertje niet in staat was om te solliciteren, maar nu zij naar eigen zeggen in staat is om een fulltime baan te vervullen, zou de schuldsaneringsregeling niet beëindigd moeten worden. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellante, ondanks haar verklaringen, niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan. Het hof heeft ook opgemerkt dat de appellante wisselende verklaringen heeft afgelegd over haar situatie en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij (volledig) arbeidsongeschikt is.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft besloten de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, omdat de appellante niet aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan en de uitvoering van de regeling in ernstige mate is belemmerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 maart 2015
Zaaknummer : HV 200.163.677/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/12/ R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. B.P.J. Tillemans.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en haar, opnieuw rechtdoende, ontvankelijk te verklaren en de voordracht van de rechter-commissaris tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Tillemans.
- mevrouw [de bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
Beschermingsbewindvoerder [de beschermingsbewindvoerder] is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 januari 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 12 februari 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 12 februari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit een schrijven van de beschermingsbewindvoerder, ingekomen ter griffie op 12 februari 2015, blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
Bij vonnis van 7 januari 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 5 november 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Schuldenares heeft echter, ondanks diverse aanschrijvingen daartoe van de bewindvoerder en een verhoor bij de rechter-commissaris op 4 november 2015, geen bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat schuldenares in voldoende mate heeft gesolliciteerd. (…)
Schuldenares heeft tijdens genoemd verhoor bij de rechter commissaris reeds verklaard niet in staat te zijn de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te kunnen komen. Het is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat schuldenares (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat schuldenares de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid. Voorts heeft zij niet aangetoond dat zij tijdig hulp heeft gezocht voor de door haar gestelde psychische problemen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat het in verband met de zorg voor haar dochtertje voor haar niet mogelijk was om actief, conform de daarvoor geldende vereisten van de schuldsaneringsregeling, te solliciteren. Nu haar dochtertje inmiddels naar de basisschool gaat, heeft zij die mogelijkheid echter wel. Tevens stelt [appellante] dat zij de bewindvoerder hiervan in kennis heeft gesteld. Daarnaast stelt [appellante] dat zij wel degelijk tijdig hulp heeft gezocht voor haar psychosociale problemen. Tot slot is [appellante] van mening dat het feit dat zij nog geen geschikt (vast) dienstverband heeft gevonden, temeer daar zij vanaf het moment dat haar dochtertje naar de basisschool gaat actief solliciteert, het oordeel van de rechtbank dat de schuldsaneringsregeling tussentijds dient te worden beëindigd geenszins rechtvaardigt.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat zij de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en informatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Achteraf bezien is [appellante] dan ook van mening dat zij te vroeg tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten. Vanwege omstandigheden die [appellante] zelf omschrijft als “verwerkingsproblemen”, was zij bij aanvang van de schuldsaneringsregeling immers niet in staat om de voor haar hieruit voortvloeiende verplichtingen op een juiste wijze na te komen. Thans, nu zij haar zaken naar eigen zeggen psychisch op een rijtje heeft en bovendien haar dochtertje naar de basisschool gaat zodat zij in staat is tot het vervullen van een fulltime arbeidsbetrekking, acht [appellante] zichzelf echter wel in staat deze verplichtingen alsnog naar behoren na te komen. [appellante] erkent voorts dat zij, nadat haar dochtertje in november 2014 naar de basisschool is gegaan, eerst in februari 2015 is begonnen met solliciteren. [appellante] stelt dat zij de periode november 2014 tot februari 2015 nodig heeft gehad om haar leven te inventariseren en dat zij daardoor psychisch niet in staat was te solliciteren. Tevens verklaart [appellante] dat zij bij gelegenheid van de toelatingszitting, anders dan in het proces-verbaal van deze zitting is vermeld, nimmer heeft verklaard dat haar psychische hulptraject was afgerond. [appellante] stelt thans dat zij bij gelegenheid van voornoemde zitting uitsluitend heeft verklaard, althans heeft willen verklaren, dat een bepaalde behandeling binnen het totale psychische hulptraject was afgerond. Tot slot heeft [appellante] verklaard dat zij weliswaar wist dat de gemeente Heerlen haar in het kader van haar WWB-uitkering een arbeidsplicht had opgelegd, maar dat zij op basis van de gesprekken met haar inkomensconsulent in de veronderstelling verkeerde dat deze arbeidsplicht, zoals die door de gemeente Heerlen overigens bij herhaling schriftelijk aan haar was bevestigd, niet of althans niet volledig voor haar van toepassing was.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Behoudens reacties op 2 juli 2014 en 25 september 2014, bestaande uit niet onderbouwde verklaringen van [appellante] dat zij wegens persoonlijke problemen niet in staat is geweest te solliciteren, heeft de bewindvoerder, ondanks haar schriftelijke verzoeken hiertoe op 8 januari 2014, 25 januari 2014, 18 maart 2014, 17 juni 2014 en 24 september 2014, geen enkel bericht van [appellante] ontvangen. Daarbij komt dat sinds de dochter van [appellante] naar de basisschool gaat, door [appellante] geen enkel bewijs is aangeleverd dat zij vanaf dat moment wel voldoende sollicitatie inspanningen heeft verricht. Voorts stelt de bewindvoerder niet bekend te zijn met het feit dat [appellante] inmiddels hulp heeft ingeschakeld voor haar psychosociale problematiek. De bewindvoerder is van mening dat deze tekortkomingen aan [appellante] kunnen worden toegerekend en dat het erop lijkt dat [appellante] niet rijp is voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. De veelvuldige kansen die [appellante] heeft gekregen en de lakse houding die zij ondanks diverse verzoeken blijft houden, hebben er volgens de bewindvoerder terecht toe geleid dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds is beëindigd. Mocht het hof anders oordelen, dan verzoekt de bewindvoerder de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] met één jaar te verlengen, zijnde de duur van de periode dat [appellante] haar verplichtingen niet is nagekomen.
3.8.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.9.2.
[appellante] is op de hoogte van de regels zoals die gelden binnen de schuldsaneringsregeling, althans kan wordt geacht bekend te zijn met voornoemde regels. Zo heeft [appellante] bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels van de wettelijke schuldsaneringsregeling ondertekend. Zo werd van haar, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw, onder andere verwacht dat zij niet alleen alle inlichtingen zou verschaffen die door de bewindvoerder of rechter-commissaris werden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan [appellante] wist, of althans behoorde te weten, dat deze van belang waren voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Thans is, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, vast komen te staan dat [appellante] deze (spontane) inlichtingenplicht niet naar behoren is nagekomen, ondanks herhaalde aanschrijving van de bewindvoerder hiertoe alsmede een verhoor bij de rechter-commissaris op 4 november 2014 waarbij de strekking en reikwijdte van de voor [appellante] uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen haar nogmaals nadrukkelijk uiteen zijn gezet .
3.9.3.
Voorts wist [appellante], althans behoorde zij te weten, dat zij, om aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting te voldoen, ingevolge artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen maandelijks ten minste vier gerichte sollicitaties diende te verrichten en kopieën hiervan aan haar bewindvoerder diende te versturen alsmede dat zij ingeschreven diende te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus. Thans is, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, vast komen te staan dat [appellante] ook de sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen, ondanks herhaalde aanschrijving van de bewindvoerder hiertoe alsmede voornoemd verhoor bij de rechter-commissaris, . Mede in dit verband wijst het hof ook nog op een brief van de gemeente Heerlen waaruit volgt dat [appellante] zich eerst na een controle op 8 mei 2014 als werkzoekende bij het UWV-werkbedrijf heeft ingeschreven, dus op een moment dat haar schuldsaneringsregeling al vier maanden liep.
3.9.4.
Het hof stelt voorts vast dat [appellante] met betrekking tot de redenen van het niet nakomen van voornoemde verplichtingen wisselende, althans op onderdelen andersluidende verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft [appellante] gesteld dat zij aanvankelijk niet wist dat zij een sollicitatieplicht had omdat zij daar nooit door iemand op gewezen was (hetgeen overigens niet volgt uit in hoger beroep overlegde brieven van de gemeente Heerlen), dat zij daarna niet in staat was om te solliciteren in verband met problemen met haar buurman, haar dochtertje en onverwerkte problemen, vervolgens dat zij vanwege de zorg voor haar dochtertje niet in staat was (fulltime) arbeid te gaan verrichten en dus ook niet gesolliciteerd heeft en dat zij, nadat haar dochtertje in november 2014 naar de basisschool is gegaan, eerst tijd nodig had om haar leven te inventariseren waardoor zij zichzelf wederom, of feitelijk nog immer, niet in staat achtte om sollicitaties te verrichten. Daar komt nog bij dat er voor [appellante], zowel uit hoofde van haar WBB-uitkering als de schuldsaneringsregeling, nimmer enige vrijstelling van de arbeidsplicht van kracht is geweest en dat zij de bewindvoerder nagenoeg niet, althans uiterst summierlijk, met betrekking tot haar redenen om niet aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht te voldoen heeft bericht. Een en ander klemt des temeer nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, Er is immers niet gebleken dat zij haar bewindvoerder op enig moment van medische informatie heeft voorzien waaruit deze arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden afgeleid. Tevens heeft [appellante] verzuimd aan te tonen dat, zoals zij nadrukkelijk en bij herhaling heeft gesteld, tijdig hulp heeft gezocht voor haar psychosociale problematiek, ofschoon [appellante] zich ook gedurende de looptijd van haar wettelijke schuldsaneringsregeling op deze problematiek heeft beroepen met als verzamelnaam “onverwerkt verleden”. Alsdan mag van een saniet worden verwacht dat zij tijdig, daadwerkelijk en aantoonbaar voor deze problematiek adequate hulp zoekt en hiervan de bewindvoerder ook spontaan op de hoogte stelt, en al zeker als de gestelde problematiek naar de mening van die saniet (op een bepaald moment) van invloed is op de wijze waarop aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling gevolg kan worden gegeven (in het geval van [appellante] onder meer de sollicitatieverplichting) . [appellante] heeft, nadat de rechtbank in het vonnis waarvan beroep dit in wezen ook al had vastgesteld, echter in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat zij (onder meer) gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling - het betreft dan de periode vanaf 7 januari 2014 - dienaangaande initiatieven heeft ontplooid en tijdig hulp heeft gezocht voor de door haar gestelde psychische problemen. Overigens blijven, doordat niet gebleken is van een (al dan niet gedeeltelijke en/of tijdelijke) ontheffing dienaangaande, ook dan de sollicitatieverplichtingen onverkort van kracht.
3.9.5.
Op grond van het vorengaande is het hof, gelijk de rechtbank, dan ook van oordeel dat [appellante] niet aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en (spontane) informatieplicht heeft voldaan en dat de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Door dit doen of nalaten is de uitvoering van de schuldsaneringsregeling in ernstige mate belemmerd dan wel gefrustreerd. Daarbij is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat, temeer nu relevante bescheiden in hoger beroep niet (meer) zijn overgelegd (vgl. hiervόόr r.o. 3.9.4.) de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Voorts is het hof van oordeel dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij alsnog de regels van de schuldsaneringsregeling zal gaan nakomen. [appellante] heeft immers, ondanks diverse aanschrijvingen daartoe van de bewindvoerder en een verhoor bij de rechter-commissaris op 4 november 2014, niet aangetoond zich volledig te hebben ingezet om haar tekortkomingen, waarop zij nadrukkelijk en bij herhaling was gewezen, alsnog te verbeteren. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd en dat, wat het hof betreft, gelet op het voorgaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, geen grond bestaat om de periode van de schuldsaneringsregeling van [appellante] te verlengen.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.