ECLI:NL:GHSHE:2015:759

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
F 200.159.695-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige wegens gebrek aan concrete ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij een minderjarige onder toezicht was gesteld. De ouders, de moeder en de vader, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen, omdat zij van mening zijn dat er op dat moment geen concrete ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige aanwezig was. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 februari 2015, waarbij de ouders, de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg aanwezig waren. De ouders hebben aangevoerd dat zij actief hulp hebben ingeschakeld voor hun kind en dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter gesteld dat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige, vooral gezien de achtergrond van de ouders en de stiefvader.

Het hof heeft vastgesteld dat de Raad in eerdere rapporten zorgen had geuit over de thuissituatie, maar dat deze zorgen inmiddels niet meer aanwezig waren. De stichting heeft verklaard dat er op dat moment geen concrete ontwikkelingsbedreiging was, hoewel de hoogbegaafdheid van de minderjarige wel een risicofactor kan zijn. Het hof oordeelde dat de behoefte aan extra hulp en ondersteuning voor de hoogbegaafdheid van de minderjarige geen rechtvaardiging biedt voor een ondertoezichtstelling. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling afgewezen met ingang van 5 maart 2015, maar de eerdere ondertoezichtstelling van 20 augustus 2014 tot 5 maart 2015 bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 maart 2015
Zaaknummer : F 200.159.695/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/193912 / JE RK 14-1599
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
en
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de moeder en de vader respectievelijk de ouders,
advocaat: mr. P.C.E. van den Hoek,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, regio Noord-Limburg (hierna te noemen: de stichting).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 augustus 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 november 2014, hebben de ouders verzocht hun grieven gegrond te verklaren en voormelde beschikking te vernietigen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van den Hoek;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad];
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger 1 van de stichting] en mevrouw [vertegenwoordiger 2 van de stichting].
2.3.1.
Voorts heeft het hof als informant gehoord de heer [stiefvader van de minderjarige] in zijn hoedanigheid van stiefvader van de minderjarige.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 augustus 2014;
  • het verzoek tot ondertoezichtstelling van de raad d.d. 11 juli 2014, ingekomen ter griffie op 3 december 2014;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de ouders d.d. 6 januari 2015;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de ouders d.d. 13 januari 2015;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de ouders d.d. 23 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is, op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige]) geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht van de stichting gesteld voor een termijn van één jaar.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De ouders voeren in het beroepschrift - samengevat - het volgende aan.
Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter heeft de ondertoe-zichtstelling van [minderjarige] mede gebaseerd op de bevindingen van de school van [minderjarige]. Het hoofd van [minderjarige] zou vol zitten en zij zou emotionele zorgen hebben, waardoor zij op school minder goed presteert dan van een bovengemiddeld intelligent meisje mag worden verwacht. De moeder stelt dat zij [minderjarige] goed in de gaten houdt en zij de school ook heeft benaderd om te kijken in hoeverre het lesaanbod wordt afgestemd op de behoeften van [minderjarige]. Het feit dat [minderjarige] wellicht minder zou presteren dan van haar mag worden verwacht kan – naar de mening van de ouders – ook aan ander oorzaken te wijten zijn.
De ouders erkennen dat in het verleden een incident met de stiefvader heeft plaatsgevonden. Zij zijn echter van mening dat dit incident door de raad en de stichting uit zijn verband is getrokken; er is geen sprake van seksueel ontoelaatbaar gedrag door de moeder en de stiefvader. De overweging dat [minderjarige] met grensoverschrijdend gedrag is of gaat worden geconfronteerd is in dit opzicht misplaatst en enkel gebaseerd op dubieuze verklaringen. Dat [minderjarige] in het verleden belast is met seksueel grensoverschrijdend gedrag blijkt niet uit het rapport van de raad. De kans dat zij hiermee te maken krijgt is volgens de ouders nihil.
De ouders voeren aan dat zij een goede verstandhouding hebben en met elkaar communiceren over zaken die [minderjarige] aangaan. Daarnaast hebben de ouders hulp gezocht en gekregen voor hun eigen problematiek, teneinde [minderjarige] hiermee niet te belasten. De ouders functioneren prima in het dagelijks leven en zij stellen de behoeften van [minderjarige] voorop.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet kan worden afgewend door middel van een minder zwaar middel. De moeder waakt ervoor dat [minderjarige] het onderwijs en de ondersteuning krijgt waar zij behoefte aan heeft. Zij staat daarbij steeds open voor ondersteuning van derden/professionals, hetgeen in de verklaring van de schoolmaatschappelijk werkster wordt bevestigd. De ouders zien daarom de meerwaarde van een ondertoezichtstelling niet in.
3.4.1.
De ouders hebben hieraan ter zitting in hoger beroep - samengevat - het volgende toegevoegd.
Het contact en de communicatie met de gezinsvoogd laten te wensen over. De ouders hebben geen weet van de gesprekken tussen [minderjarige] en gezinsvoogd, omdat deze op school plaatsvinden. De ouders ontvangen van de gezinsvoogd geen terugkoppeling van deze gesprekken. [minderjarige] vindt ook dat de gesprekken met gezinsvoogd geen meerwaarde hebben. De moeder heeft een goed contact met de school van [minderjarige]. Zij heeft zelf contact opgenomen met het Zorgplein van de school. De moeder vindt dat [minderjarige] goed moet presteren op school, maar het moet niet zo zijn dat zij door haar hoogbegaafdheid op haar tenen moet lopen. Het belang van [minderjarige] dient voorop te staan. De school gaat een test bij [minderjarige] afnemen om handvatten te krijgen voor wat [minderjarige] in verband met haar hoogbe-gaafdheid specifiek nodig heeft. De schoolresultaten van [minderjarige] vertonen thans een stijgende lijn. Het gaat goed met [minderjarige]. Zij heeft vriendinnen en maakt deel uit van een stabiel gezin. De stiefvader en de moeder zijn inmiddels getrouwd en de omgang tussen [minderjarige] en de vader verloopt goed. De moeder ontkent dat zij in het verleden aangifte tegen de vader heeft gedaan van seksueel misbruik van [minderjarige]. De beschuldigingen omtrent de seksuele problematiek van de stiefvader zijn door zijn ex-partner geuit, teneinde hem in een kwaad daglicht te stellen. De ouders zijn van mening dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. De stichting alsmede de kinderrechter hebben ook op de mondelinge behandeling in eerste aanleg hardop hun twijfels geuit over de meerwaarde van een ondertoezichtstelling, hetgeen echter niet in het proces-verbaal is opgenomen.
3.5.
De raad heeft ter zitting, - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De raad heeft om een ondertoezichtstelling verzocht omdat er op dat moment ernstige zorgen omtrent [minderjarige] aanwezig waren. [minderjarige] is in de basisschoolperiode vijf keer verhuisd en de impact hiervan op [minderjarige] wordt door de ouders onderschat. De raad is van mening dat [minderjarige] hierdoor in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Dat [minderjarige] goede schoolresultaten behaalt, komt enkel door haar hoogbegaafdheid. De school signaleert dat [minderjarige] problemen heeft met het maken van nieuwe vrienden, hetgeen te verklaren is doordat zij vaak is verhuisd. De raad vindt het voor [minderjarige] belangrijk dat zij zich in de periode van haar pre-pubertijd kan wortelen. Verder acht de raad een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] aanwezig in de wijze waarop in de opvoedingsomgeving van [minderjarige] wordt omgegaan met seksualiteit. In 2005 is tegen de vader aangifte gedaan van seksueel misbruik waardoor de vader onterecht in hechtenis heeft gezeten. In 2011 zijn er opnieuw vermoedens geuit omtrent seksueel misbruik door de vader, terwijl de moeder [minderjarige] wel omgang met de vader laat hebben. De moeder kiest nu opnieuw voor een partner die behandeling zoekt voor seksuele problemen. De raad acht daarom een ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk.
3.6.
De stichting heeft ter zitting, - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De stichting verklaart dat de ondertoezichtstelling oorspronkelijk is uitgesproken vanwege de zorgen omtrent de kinderen van de stiefvader. [minderjarige] heeft gedurende de ondertoezicht-stelling duidelijk aan de gezinsvoogd aangegeven dat zij rust in haar hoofd wil. [minderjarige] wil het goed doen voor iedereen en cijfert zichzelf daarvoor soms weg. De school constateert dat niet alles uit [minderjarige] komt wat er in zit en dat zij problemen heeft met het uiten van haar gevoelens. De gezinsvoogd dient samen met de ouders ervoor te zorgen dat [minderjarige] rust in haar hoofd krijgt en dat het goed blijft gaan met [minderjarige]. De stichting is van mening dat een ondertoezichtstelling daarvoor noodzakelijk is. De stichting verklaart dat er op dit moment geen concrete ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] aanwezig is. De stichting acht de hoogbegaafdheid van [minderjarige] echter wel een risicofactor. De stichting erkent dat de moeder hulp heeft ingeschakeld teneinde om te gaan met de hoogbegaafdheid van [minderjarige]. De stichting heeft verder begrepen dat de stiefvader voor zijn seksuele problematiek geen hulp heeft gezocht bij het [hulpverleningsinstantie A], maar inmiddels wel een andere hulpverleningsinstantie heeft ingeschakeld.
3.7.
De stiefvader heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De stiefvader betwist dat hij seksueel overschrijdend gedrag jegens de kinderen heeft vertoond. De beschuldigingen omtrent het seksueel overschrijdend gedrag die zijn ex-partner heeft geuit, blijven de stiefvader echter achtervolgen. De stiefvader start volgende week met een traject bij Buro [Buro] in [vestigingsplaats].
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (hierna: wet HKBM) in werking getreden. Op grond van artikel 28 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat gedingen inzake de ondertoezichtstelling van minderjarigen waarbij het inleidend verzoekschrift is ingediend vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van de wet HKBM volgens het oude recht worden afgedaan. Nu het inleidend verzoekschrift is ingediend op 14 juli 2014 is derhalve artikel 1:254 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing op de onderhavige zaak.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:254 (oud) BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.8.3.
Het hof overweegt dat uit het rapport van de raad d.d. 3 juli 2014 volgt dat een zorgmelding omtrent [kind 1 van de stiefvader], [kind 2 van de stiefvader] en [kind 3 van de stiefvader] (de kinderen van de stiefvader) de aanleiding vormde voor een raadsonderzoek naar de thuissituatie van de moeder en de stiefvader. De raad heeft in voornoemd rapport geconcludeerd dat in de thuissituatie van [minderjarige] sprake is van onveiligheid door grensoverschrijdend seksueel gedrag van de stiefvader.
3.8.4.
Het hof stelt echter naar aanleiding van het verhandelde ter zitting in hoger beroep vast dat deze conclusie van de raad inmiddels is achterhaald, nu de stichting ter zitting van het hof geen zorgen meer omtrent grensoverschrijdend seksueel gedrag van de stiefvader heeft geuit. De stichting heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat bij [minderjarige] op dit moment niet gesproken kan worden van een concrete ontwikkelingsbedreiging. De stichting is wel van mening dat de hoogbegaafdheid van [minderjarige] een risico op een ontwikkelingsbedreiging oplevert en [minderjarige] voor haar hoogbegaafdheid extra hulp en ondersteuning nodig heeft. Het hof is van oordeel dat de behoefte van [minderjarige] aan extra hulp en ondersteuning bij het omgaan met haar hoogbegaafdheid, geen rechtvaardiging oplevert voor een vergaande maatregel als een ondertoezichtstelling. Daarbij komt dat de ouders zelf ook inzien dat [minderjarige] voor haar hoogbegaafdheid extra hulp en ondersteuning nodig heeft. De moeder heeft – op eigen initiatief – hulpverlening voor [minderjarige] ingeschakeld, waaronder het Zorgplein op school.
Het hof is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat ten aanzien van [minderjarige] niet langer meer aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:254 (oud) BW wordt voldaan.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de raad alsnog dient te worden afgewezen met ingang van 5 maart 2015.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 augustus 2014 gedeeltelijk, namelijk voorzover betreffende de termijn van de ondertoezichtstelling;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling, voorzover betreffende de periode vanaf 5 maart 2015;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de ondertoezichtstelling over de periode van 20 augustus 2014 tot 5 maart 2015.
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.