De man heeft in zijn beroepschrift vier grieven aangevoerd tegen de door de rechtbank becijferde huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw.
De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van het netto besteedbaar inkomen van partijen in 2011. De man stelt daartoe dat de arbeidsuren van de vrouw bij de gemeente [naam gemeente] vanaf 2001 varieerden tussen 27 uur en 36 uur per week, waardoor zij wisselende inkomsten heeft gehad. De man is daarom van mening dat bij de bepaling van de behoefte van de vrouw moet worden uitgegaan van het gemiddelde inkomen van de vrouw in de jaren 2008 tot en met 2010. De man stelt dat het inkomen van de vrouw in 2011 geheel buiten beschouwing dient te blijven, omdat zij haar salaris per 1 juni 2011 niet meer op de gezamenlijke rekening heeft gestort. De man stelt dat partijen in 2011 geen gezamenlijke financiële huishouding meer voerden noch dat de inkomsten van de vrouw in 2011 de welvaart van partijen in positieve zin hebben beïnvloed.
De rechtbank heeft verder ten onrechte geen rekening gehouden met de inkomsten van de vrouw uit de opbrengst van de echtelijke woning van partijen van € 65.000,--. De man stelt dat rekening dient te worden gehouden met een rendement van 4%, althans 2,5% over dit vermogen en met een effectieve belastingdruk van 1,2% over het bedrag boven het heffingsvrije vermogen van € 21.139,--.
De rechtbank heeft ten onrechte de kosten van de twee kinderen gesteld op een bedrag van € 265,-- per maand. De man stelt dat de kosten van de kinderen moeten worden gemiddeld, nu deze kosten in 2011 niet representatief waren voor de kosten tijdens het huwelijk.
De man stelt dat de gemiddelde kosten van [kind 1] over de jaren 2009 tot en met 2011 € 406,66 per maand en van [kind 2] € 435,-- per maand bedroegen, welke kosten in mindering dienen te worden gebracht op het netto besteedbaar inkomen van partijen. De man heeft ter zitting van het hof verklaard dat de kosten van de kinderen in de jaren dat deze volledig ten laste van partijen kwamen € 1.000,-- per maand bedroegen. De man heeft ter zitting van het hof eveneens verklaard dat hij ook in 2011 nog de premie ziektekostenverzekering van [kind 1] en [kind 2] heeft voldaan.
De rechtbank heeft verder ten onrechte rekening gehouden met een bedrag van € 100,-- per maand aan kostgeld van [kind 2]. De man voert daartoe aan dat [kind 2] inmiddels bijna 25 jaar oud is en fulltime inkomsten heeft, althans deze in redelijkheid kan verwerven. De man acht het redelijk dat [kind 2] voor de helft bijdraagt in de huurlasten van de vrouw, te weten met een bedrag van € 377,-- per maand. De man heeft ter zitting van het hof erkend dat [kind 2] in september 2014 opnieuw met een voltijdstudie is gestart. De man stelt zich op het standpunt dat [kind 2] ook naast zijn studie in staat moet worden geacht om voornoemde bijdrage in de huurlasten te kunnen leveren.