3.15.Het hof oordeelt als volgt.
Aan de hand van de stukken, met name de verklaringen van de werkgever van de man en de verklaring van de psycholoog, alsmede het verhandelde ter zitting acht het hof het voldoende aannemelijk dat de man het inkomensverlies niet zelf teweeg heeft gebracht, en dat de man thans redelijkerwijs niet in staat moet worden geacht om opnieuw het oorspronkelijk inkomen te verwerven vergelijkbaar met het inkomen dat hij genereerde tijdens het huwelijk van partijen, en dat de vrouw dit niet van hem kan vergen. Het inkomensverlies van de man is derhalve, naar het oordeel van het hof, niet voor herstel vatbaar.
Het hof maakt uit de overgelegde stukken op dat de man in de periode 2011 en 2012 als gevolg psychische en fysieke problemen de verwachtingen die aan zijn functie waren gekoppeld steeds minder kon waarmaken. In overleg met zijn werkgever heeft de man, onder begeleiding van de bedrijfsarts en een psycholoog, getracht aan deze problemen te werken.
Intern heeft dit geleid tot een functieaanpassing, waarbij aannemelijk is geworden dat de man genoodzaakt was hiermee akkoord te gaan. Daarbij speelde tevens een rol dat de man anders zou zijn aangewezen op een WW-uitkering, hetgeen tot een nog grotere inkomensachteruitgang zou hebben geleid.
Ter zitting heeft de man bovendien toegelicht dat de huwelijkse situatie, waarbij de man regelmatig werd benaderd door headhunters, niet meer actueel is en hij te maken heeft met de beperkte mogelijkheden in de branche waar hij werkzaam is. Zijn arbeidservaring is zodanig specifiek dat het geen optie is om op korte termijn een vergelijkbaar inkomen bij een andere werkgever te kunnen verdienen. Het hof maakt uit het voorgaande op dat de keuze die de man heeft gemaakt - om een andere (lager betaalde) functie bij zijn werkgever te accepteren - te billijken is.
Dit maakt dat de tweede grief van de vrouw faalt
Evenals de rechtbank zal het hof derhalve het salaris van man ad € 4.000,- bruto per maand (inclusief vakantiegeld) te vermeerderen met de ZWV-vergoeding als uitgangspunt nemen.
De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
In haar derde grief heeft de vrouw gesteld dat de rechtbank voor wat de woonlasten van de man betreft ten onrechte op een bedrag van € 700,- aan rente ter zake de hypotheek een bedrag van € 219,- over 2013 en € 227,- over 2014 in mindering brengt als zijnde een redelijke bijdrage van de partner van de man in de netto hypotheekrente, waarbij de rechtbank aanknoopt bij de in de bijstandsnorm begrepen woonkostencomponent.
Ten onrechte is de rechtbank van oordeel dat van de partner van de man niet kan worden verwacht dat zij bijdraagt in de kosten van de hypotheekaflossing/premie levens- of overlijdensrisicoverzekering (€ 276,-) en de forfaitaire eigenaarslasten van de woning
(€ 95,-) nu de woning volledig eigendom is van de man.
De vrouw heeft in haar toelichting op deze grief verwezen naar de Tremanormen die bepalen dat de nieuwe partner geacht dient te worden in de helft van de woonkosten bij te dragen. De nieuwe partner van de man heeft evenzeer als de man genot van de woning. Niet valt in te zien dat de nieuwe partner niet tevens zou behoeven bij te dragen aan de zakelijke eigenaarslasten. Ter zake van de verzekeringspremie geldt hetzelfde. De vrouw stelt derhalve dat de nieuwe partner van de man in staat moet worden geacht bij te dragen in de (volledige) woonlasten.
De man heeft de derde grief van de vrouw gemotiveerd betwist.
Daarnaast heeft de man in het door hem ingestelde incidenteel appel in zijn eerste grief gesteld dat de rechtbank ten onrechte op de netto hypotheekrente van de woning van de man een bedrag in mindering heeft gebracht als zijnde een redelijke bijdrage van de partner van de man ter hoogte van € 219,- (2013).
De man acht de werkelijke bijdrage die zijn partner aan hem voldoet van € 96,- per maand, gezien de situatie en de verhouding in inkomens tussen hem en zijn partner, een redelijke bijdrage in de netto hypotheekrente.
De vrouw heeft in haar verweer in incidenteel appel de eerste grief van de man gemotiveerd betwist en aangevoerd dat er geen reden is om op grond van redelijkheid en billijkheid af te wijken van de Tremanormen. De vrouw acht de partner van de man, mede gelet op de door de man overgelegde salarisspecificaties, in staat om maandelijks met een hoger bedrag bij te dragen in de woonlasten.
Het hof oordeelt ten aanzien van de navolgende maandelijkse woonlasten als volgt.
Het hof houdt aan de zijde van de man rekening met:
- een bedrag van € 700,- aan hypotheekrente ter zake de hypothecaire lening van zijn woning. Het hof acht het redelijk om deze lasten, overeenkomstig de rechtbank, over het jaar 2013 een bedrag van € 219,- in mindering als zijnde een redelijke bijdrage van de partner van de man in de netto hypotheekrente, waarbij het hof evenals de rechtbank aanknoopt bij de in de bijstandsnorm begrepen woonkostencomponent. Hierbij betrekt het hof dat de partner van de man een achterstand heeft op de Nederlandse arbeidsmarkt.
De derde grief van de vrouw in het principaal appel en de eerste grief van de man in het incidenteel appel falen derhalve.
- een bedrag van € 276,- aan hypotheekaflossing / premie levens-of overlijdensrisicoverzekering gesloten in verband met die lening.
- € 95,00 aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Nu de woning de volledige eigendom van de man is kan, naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet van de partner van de man worden verwacht dat zij bijdraagt in de kosten wat betreft de hypotheekaflossing / premie levens- of overlijdensrisicoverzekering gesloten in verband met die lening dan wel aan de overige eigenaarslasten.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de, in hoger beroep onbetwiste, navolgende maandelijkse lasten:
€ 94,- in 2013 aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW) en € 26,- in 2013 aan aanvullende premie;
€ 30,- aan verplicht eigen risico in 2013;
minus € 35,- in 2013 in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Rente en aflossing schulden
In haar vierde grief heeft de vrouw aangevoerd dat de rechtbank over de periode vanaf
1 februari 2014 ten onrechte rekening heeft gehouden met een bedrag van € 188,- aan rente en aflossing op een schuld van de man aan zijn werkgever in verband met de overname van een auto. De vrouw heeft twijfels bij de noodzaak van de lening die de man is aangegaan
om de auto van de zaak over te nemen van zijn werkgever. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat het hem aan financiële middelen ontbrak om de auto van zijn werkgever te kopen zonder leningsconstructie.
De man heeft de vierde grief van de vrouw gemotiveerd betwist en - kort samengevat -
aangevoerd dat de auto noodzakelijk is voor zijn functie maar niet meer gold als secundaire voorwaarde in zijn nieuwe functie. Zijn werkgever was bereid om mee te werken aan een constructie waarbij de man de auto voor een gunstige prijs en onder gunstige voorwaarden kon overnemen. De lening bedraagt slechts € 3.200,-, en de man hoeft geen rente te voldoen naast redelijke maandbedragen voor aflossing. Dergelijke voorwaarden had de man bij een bank of financierder nooit gehad. De man heeft bovendien zijn inkomen volledig nodig om zijn vaste lasten te voldoen en heeft geen ruimte om te sparen. Ook de kosten van de procedure in eerste en tweede aanleg drukken zwaar op de financiële middelen van de man. Hij kon niet anders dan een lening aangaan voor aanschaf van een auto die hij noodzakelijkerwijs in verband met zijn werk nodig had.
In zijn incidenteel appel heeft de man in zijn tweede grief gesteld dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de lening eerst per 1 september 2014 volledig is afgelost. De rechtbank is derhalve ten onrechte uitgegaan van 1 februari 2014.
De vrouw heeft deze grief in incidenteel appel op haar beurt gemotiveerd betwist en
meent dat de man in staat is geweest om de auto vanuit zijn vermogen te betalen.
Het hof overweegt als volgt. Nu gebleken is dat de man per 31 december 2012 een spaartegoed van circa € 3.800,- tot zijn beschikking had houdt het hof geen rekening met het bedrag van € 188,- aan rente en aflossing op de schuld van de man aan zijn werkgever in verband met de overname van de auto. De man heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat, gezien voormeld spaartegoed, het in april 2013 nodig was om een lening af te sluiten voor de aanschaf van de auto.
Dit maakt dat de vierde grief van de vrouw slaagt en de tweede grief van de man in het incidenteel appel faalt.
Kosten woon-werkverkeer
In haar vijfde grief heeft de vrouw aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte aan de lastenzijde van de man rekening houdt met een bedrag van € 31,- aan extra kosten woon-werkverkeer, nu de rechtbank er vanuit gaat dat de man deze niet vergoed krijgt.
De vrouw acht het onaannemelijk dat de man gedurende vijf dagen per week dagelijks zowel op de werkplek in [woonplaats] als in Dordrecht werkzaam is, nu de man ten tijde van het huwelijk reeds met grote regelmaat vanuit huis werkzaam was. Subsidiair merkt de vrouw dat indien de man al dagelijks naar zijn werk in [woonplaats] en Dordrecht zou rijden hij niet toekomt aan het in aanmerking nemen van een bedrag van € 31,- per maand aan extra reiskosten. Volgens de berekening van de vrouw bedragen de extra reiskosten dan slechts € 8,55 per maand meer dan het door de werkgever betaalde bedrag. Daarbij komt dat de man op grond van zijn arbeidsovereenkomst een maximale vergoeding kan vragen voor reiskosten per maand.
De man heeft deze grief van de vrouw gemotiveerd betwist. Kort samengevat heeft hij daartoe aangevoerd dat de extra kilometers die hij per dag maakt de basis vormen voor de extra reiskosten. Die kunnen worden vastgesteld op 12 kilometer per dag. Uitgaande van
21 werkdagen per maand en € 0,125 per kilometer komt deze kostenpost voor de man neer op een bedrag van € 31,- per maand. Dit bedrag is gebaseerd op reële uitgangspunten.
Het hof acht het, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, redelijk om aan te sluiten bij de berekening van de vrouw en maandelijks rekening te houden met extra reiskosten van € 8,55 aan de zijde van de man. De vijfde grief van de vrouw slaagt derhalve.
Vaststelling van de alimentatie