In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die op 22 juli 1977 met elkaar zijn gehuwd en op 25 april 2005 zijn gescheiden. De man, appellant in principaal appel en verweerder in incidenteel appel, heeft verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 februari 2014 te vernietigen. Hij verzocht om de alimentatie te verlagen naar € 32 per maand met ingang van 1 juni 2013 en nihil per 1 januari 2014. De vrouw, verweerster in principaal appel en appellante in incidenteel appel, heeft in haar verweerschrift verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en heeft zelf incidenteel appel ingesteld om de alimentatie te verhogen naar € 181 per maand met ingang van 1 juli 2013 en € 189 per maand met ingang van 1 januari 2014.
De mondelinge behandeling vond plaats op 9 december 2014, waarbij beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de inkomenssituatie van de man beoordeeld. Het hof oordeelde dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn berekeningen van de alimentatiebedragen juist zijn. De bestreden beschikking van de rechtbank werd vernietigd, en het hof heeft de alimentatie vastgesteld op € 90,14 per maand voor de periode van 1 juni 2013 tot 1 januari 2014 en € 78,09 per maand met ingang van 1 januari 2014. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.