Het hof is van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.
Voorop wordt gesteld dat in de tekst van het convenant niet is opgenomen dat partijen zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Evenmin is in de tekst van het convenant opgenomen dat een wijziging naar de maatstaf van artikel 1:159 lid 3 Burgerlijk Wetboek zou moeten worden beoordeeld.
Naast de tekst van het convenant zal in de beoordeling betrokken moeten worden welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling van de alimentatie voor de vrouw mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij bij de onderhandelingen over het convenant door hun advocaten waren geïnformeerd over de wettelijke maatstaven, behoefte en draagkracht, en dat aan hen is uitgelegd dat langs die lijnen de alimentatie wordt berekend. Partijen waren zich dus bewust van de wettelijke maatstaven.
Partijen hebben voorts eensluidend tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat in de onderhandelingen de draagkracht van de man is berekend en dat berekeningen ter tafel lagen.
Beide partijen hebben ook verklaard dat in het kader van de onderhandelingen de behoefte van de vrouw is besproken en dat die is berekend. Gelet hierop is de enkele stelling van de vrouw, dat de behoefte van de vrouw niet in het convenant is vastgesteld, onvoldoende om te kunnen concluderen dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Immers niet uit te sluiten valt dat partijen toen geen overeenstemming konden bereiken over de omvang van die behoefte.
De vrouw heeft verklaard dat met zoveel woorden is gesproken over een afwijking van de wettelijke maatstaven. De man heeft deze verklaring genoegzaam betwist, zodat de verklaring van de vrouw niet vast staat. Daar komt bij dat de vrouw niet heeft verklaard dat de man tijdens de onderhandelingen over het convenant uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft ingestemd met een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven.
Ook de stelling van de vrouw dat een zodanige partneralimentatie is overeengekomen, dat die de vrouw in staat stelde een eigen woning te kopen, is voldoende weersproken door de man, zodat die niet vast staat.
Voorts is de stelling van de vrouw, dat zij met haar partneralimentatie bijdraagt in de kosten van de kinderen tegengesproken in die zin dat de studiekosten geen rol hebben gespeeld bij de bepaling van de partneralimentatie. Ook deze stelling staat dus niet vast.
De stelling van de vrouw, dat er sprake zou zijn van een “package-deal”, dat wil zeggen een aantal nauw met elkaar samenhangende afspraken, levert niet zonder meer een aanwijzing op voor de conclusie dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.
Tenslotte brengt de stelling van de vrouw, dat een optimaal fiscaal resultaat is gerealiseerd niet zonder meer mee dat bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven.
Gelet op het voorgaande faalt de grief van de vrouw.