ECLI:NL:GHSHE:2015:735

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
F 200.151.688_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot erkenning van een kind in het kader van afstamming en de belangen van de moeder en het kind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de man toestemming is verleend om zijn kind, geboren uit de relatie met de moeder, te erkennen. De moeder, die zich verzet tegen deze erkenning, voert aan dat de erkenning negatieve gevolgen heeft voor haar en het kind, onder andere door haar emotionele weerstand en de problematische relatie met de man. De bijzondere curator heeft de rechtbank verzocht de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder bijgestaan door haar advocaat, terwijl de man en zijn advocaat niet verschenen. Het hof heeft de belangen van de man, de moeder en het kind afgewogen. Het hof concludeert dat de erkenning van het kind door de man kan plaatsvinden, omdat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de erkenning schadelijk zou zijn voor het kind. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de man toestemming is verleend tot erkenning van het kind. De beslissing is genomen op 5 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 5 maart 2015
Zaaknummer: F 200.151.688/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/184732 / FA RK 13-2211
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers.
Als bijzondere curator in de zin van artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is in de procedure gekend:
[bijzondere curator], kantoorhoudende te [kantoorplaats].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 november 2013 en de bestreden beschikking van 19 mei 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 juni 2014, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het inleidende verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning wordt afgewezen.
2.2.
De man heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 juli 2014, heeft de bijzondere curator
verzocht om de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Poelman;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger raad];
- de bijzondere curator.
2.4.1.
De man en zijn advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 februari 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren: [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats].
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [de dochter] uit.
[de dochter] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 13 november 2013 heeft de rechtbank [bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over [de dochter].
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming als bedoeld in artikel 1:204 lid 2 BW tot erkenning van [de dochter] als zijn kind, toegewezen en derhalve de man toestemming verleend, ter vervanging van de toestemming van de moeder, tot erkenning van [de dochter].
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - aan dat haar emotionele weerstand tegen de erkenning belangrijke negatieve gevolgen heeft voor [de dochter]. De man laat zich respectloos en negatief uit jegens de moeder. De moeder is door de man toen zij zwanger was in de buik geslagen en de man heeft de moeder bedreigd. De moeder is kwetsbaar en zij heeft psychische hulp gekregen vanwege hetgeen zij in de relatie tussen partijen heeft meegemaakt.
Thans wordt de moeder door de man gestalkt, waardoor zij geen ongestoord gezinsleven met [de dochter] kan opbouwen en ook haar relatie met haar huidige partner niet kan groeien.
Van de moeder kan, mede gezien haar belaste verleden, niet worden verwacht dat zij zich over haar angst en weerstand heen zet.
Volgens de moeder dient er, gelet op het voorgaande, op zijn minst een raadsonderzoek plaats te vinden, temeer nu de man niet bij de bijzondere curator is verschenen en ook niet ter zitting van het hof.
3.6.
De bijzondere curator is ter zitting gebleven bij zijn standpunt zoals dit is neergelegd in de stukken. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat zij door de erkenning niet meer op een goede manier als moeder van [de dochter] kan functioneren.
3.7.
De raad heeft ter zitting geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, op verzoek van de man, die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden en de man de verwekker is van het kind.
3.8.2.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de man de verwekker van [de dochter] is.
3.8.3.
Verder overweegt het hof dat als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
Het belang van de man bij en zijn aanspraak op erkenning van het kind moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning.
Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind.
Voor wat betreft de belangen van het kind heeft de Hoge Raad aanvaard (zie Hoge Raad 16 februari 2001, LJN AB0032) dat van schade aan de belangen van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW, slechts sprake is, indien ten gevolge van de erkenning er voor het kind reële risico’s zijn, dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de man tot verkrijging van vervangende toestemming tot erkenning van [de dochter] kan worden toegewezen. In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof nog dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting duidelijk is geworden dat de tussen partijen bestaande problemen na de uitspraak van de rechtbank in ieder geval niet groter zijn geworden. Immers, de moeder heeft zelf ter zitting van het hof verklaard dat zich sindsdien geen onaangename incidenten meer hebben voorgedaan tussen haar en de man en dat de situatie voor de moeder in zoverre rustiger is geworden. De moeder heeft voorts verklaard dat het de laatste tijd beter gaat met [de dochter]. Bij deze stand van zaken kan thans geen doorslaggevend gewicht toekomen aan het belang van de moeder en het kind bij niet-erkenning, waarbij het hof nog opmerkt dat de moeder heeft nagelaten om met stukken te onderbouwen hoe haar psychische toestand momenteel is en wat de impact van de door haar in het beroepschrift geschetste gebeurtenissen op haar welbevinden is geweest.
Voor een raadsonderzoek ziet het hof geen aanleiding. Het hof acht zich voldoende voorgelicht.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 mei 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, O.G.H. Milar en
M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015
.