ECLI:NL:GHSHE:2015:726

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
F 200.160.463_01 en F 200.160.465_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen bij de andere ouder met gezag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar kinderen, [kind 1] en [kind 2], werd verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader werd goedgekeurd. De moeder, die in een psychose was opgenomen, verzocht om de beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader te beëindigen. Het hof heeft de zaak behandeld op 10 februari 2015, waarbij de moeder en de stichting aanwezig waren, maar de vader en de Raad voor de Kinderbescherming niet. De moeder voerde aan dat de stichting onvoldoende had gewerkt aan een terugplaatsing van de kinderen en dat zij zelf een stabiele situatie had gecreëerd. De stichting stelde echter dat de ontwikkeling van de moeder nog pril was en dat er zorgen waren over haar vermogen om deze vast te houden. Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing bij de vader in het belang van de kinderen was en dat de moeder de ruimte moest geven voor een geleidelijke terugkeer naar een co-ouderschapsregeling. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 maart 2015
Zaaknummers : F 200.160.463/01 en F 200.160.465/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/285837 / JE RK 14-1536
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.N.E. Duerink-Bottinga,
tegen
Stichting Intervence,
gevestigd te Middelburg en mede kantoorhoudende te Middelburg,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 4 september 2014.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer F 200.160.463/01:
2.1.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 november 2014, heeft de moeder, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de stichting om de machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna nader te noemen [kind 2], bij de andere ouder met gezag gedurende dag en nacht te verlengen met ingang van 6 september 2014 tot 6 september 2015 alsnog af te wijzen.
In de zaak met zaaknummer F 200.160.465/01:
2.1.2.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 november 2014, heeft de moeder, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de stichting om de machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna nader te noemen [kind 1], bij de andere ouder met gezag gedurende dag en nacht te verlengen met ingang van 6 september 2014 tot 6 september 2015 alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Gelet op de verknochtheid van de onder nummer F 200.160.463/01 en F 200.160.465/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof de beide zaken gevoegd, opdat zij gezamenlijk zullen worden behandeld en beslist.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Duerink-Bottinga;
- de stichting, vertegenwoordigd door dhr. [vertegenwoordiger stichting];
- de vader.
2.4.1.
Bij brief d.d. 10 december 2014 heeft de raad het hof bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind 1] (hierna: [kind 1]), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] en
- [kind 2] (hierna: [kind 2]), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats].
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.2.
[kind 1] en [kind 2] staan sinds 6 september 2012 onder toezicht van de stichting.
3.3.
[kind 1] en [kind 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds
13 december 2013 uit huis geplaatst bij de vader.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] verlengd tot 6 september 2015 alsmede de aan de stichting verleende machtiging verlengd om [kind 1] en [kind 2] met ingang van 6 september 2014 tot uiterlijk 6 september 2015 uit huis te plaatsen bij de andere ouder met gezag.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing voor zover het de uithuisplaatsing betreft niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Niet staat vast, althans onvoldoende is onderzocht of de door de uithuisplaatsing nagestreefde doelen niet bereikt kunnen worden bij terugplaatsing van de kinderen bij haar. Ook is door de stichting niet, althans onvoldoende actief gewerkt aan het creëren van een situatie waarbinnen de kans van slagen van een thuisplaatsing zo groot mogelijk is.
De moeder is van mei 2014 tot juli 2014 in verband met een psychose opgenomen geweest op de PAAZ-afdeling van het ziekenhuis in [plaats]. Thans woont zij in het kader van haar behandeling met begeleiding thuis. Zij slikt trouw haar medicijnen, die inmiddels al flink zijn afgebouwd. Blijkens de brief van dr. [psychiater], psychiater, van 5 november 2014, is haar situatie stabiel. Op eigen initiatief en met goed resultaat heeft zij in september en oktober 2014 de cursus Positief Opvoeden bij Juvent Jeugd & Opvoedhulp Zeeland gevolgd. Blijkens de emailberichten van de Intensief Pedagogische Thuishulp is de moeder prima in staat de kinderen een stabiele en veilige opvoedingssituatie te bieden.
De moeder voldoet aan de bij beschikking van 17 december 2013 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant gestelde voorwaarde dat zij laat zien dat zij hulp aanvaardt. De moeder werkt uit alle macht aan haar problematiek. De rechtbank heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de situatie van de moeder nog niet voldoende is voor terugplaatsing van de kinderen, eventueel met begeleiding. Evenmin heeft de rechtbank gemotiveerd waarom de machtiging niet voor een periode van slechts drie maanden verlengd had kunnen worden.
3.7.
De stichting voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
In het netwerkoverleg zijn nieuwe afspraken gemaakt: de ouders werken toe naar een co-ouderschapsregeling, de hulpverlening wordt langzamerhand afgebouwd en de bezoeken worden gefaseerd en in onderling overleg tussen de vader en de moeder uitgebreid. Beide kinderen gaan eenmaal per week apart eten bij de moeder en eenmaal samen.
Het zijn positieve, zij het nog heel prille ontwikkelingen en de zorg is of de moeder dit kan vasthouden. Het vertrouwen tussen de vader en de moeder is broos en beschadigd, waardoor begeleiding en bemiddeling van de gezinsvoogd tussen hen (nog) noodzakelijk is. Op het moment dat de stichting er uit stapt dienen de zaken tussen de vader en de moeder goed geregeld te zijn, waarbij een wijziging van het hoofdverblijf mogelijk is aangewezen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter een machtiging verlenen om een onder toezicht gestelde minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat hier sprake van is en overweegt daartoe het volgende.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder een positieve ontwikkeling doormaakt. Zij werkt hard aan haar persoonlijke problematiek alsmede aan het creëren van een situatie die thuisplaatsing van de kinderen bij haar mogelijk maakt, waarbij zij niet alleen wordt ondersteund door de hulpverlening, maar ook door de vader. Echter, niet alleen is deze ontwikkeling in het licht van de ernst van de problematiek van de moeder nog pril, gebleken is dat er zorgen bestaan over het vermogen van de moeder deze ontwikkeling vast te houden. Blijkens voornoemde - door de moeder ter zitting betwiste - brief van dr. [psychiater] is haar situatie momenteel weliswaar stabiel, maar heeft zij geen zelfinzicht en is er zonder een juridische maatregel een grote kans dat zij verdere behandeling weigert. In december is de rechterlijke machtiging in het kader van de BOPZ verlengd, hetgeen de zorgen omtrent het functioneren van de moeder bevestigt.
Het hof acht daarnaast van belang dat het hier geen uithuisplaatsing in een pleeggezin betreft, maar een uithuisplaatsing bij de eveneens met het gezag belaste vader, die positief staat tegenover een geleidelijke verdere verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen hem en de moeder en bij wie het goed gaat met de kinderen. De ter zitting van het hof door de moeder aangevoerde argumenten voor thuisplaatsing bij haar zien voornamelijk op haar eigen behoefte en niet op de belangen van [kind 1] en [kind 2]. Alle betrokkenen, inclusief de vader, willen toewerken naar de situatie waarin de moeder een evenredig deel van de zorg- en opvoedtaken ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] op zich kan nemen. Daar zal echter de nodige tijd mee gemoeid zijn. Van de moeder mag worden verwacht dat zij daartoe de ruimte geeft en zich laat leiden door het belang van de kinderen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 september 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en C.L.M. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.