ECLI:NL:GHSHE:2015:7

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 januari 2015
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
F 200.149.356_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid Nederlandse rechter in omgangsregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder, wonende in België, verzocht om de hoofdverblijfplaats van haar zoon bij haar te bepalen en om de omgangsregeling met de vader vast te stellen. De vader, die in Nederland woont, verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren en stelde incidenteel appel in om de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor wat betreft de omgangsregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de zoon bij de vader zou zijn en dat de moeder hem diende af te geven.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn de partijen, hun advocaten, en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Bureau Jeugdzorg gehoord. De moeder betoogde dat de zaak naar de Belgische rechter verwezen moest worden, omdat zij en de zoon daar hun gewone verblijfplaats hadden. De vader betwistte dit en stelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was, aangezien de zaak al in Nederland was aangehangig gemaakt.

Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om de zaak te behandelen, ondanks de woonplaats van de moeder in België. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats van de zoon bij de vader diende te zijn, en dat de moeder recht had op begeleide omgang met de zoon. De moeder had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de eerdere beslissing konden weerleggen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de hoofdverblijfplaats en vernietigde deze voor de omgangsregeling, waarbij het de moeder recht gaf op begeleide contacten met de zoon.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 januari 2015
Zaaknummer: F 200.149.356/01
Zaaknummer eerste aanleg: 220983 / FA RK 10-6390-3
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats], België,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y.W.A.M. van der Koelen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.Th. Linsen-Penning de Vries.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 februari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2014, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en primair de zaak door te verwijzen naar de Belgische Jeugdrechtbank, subsidiair opnieuw rechtdoende de hoofdverblijfplaats van [de zoon] bij de moeder te bepalen en de navolgende regeling inzake de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, waarbij [de zoon] bij de vader verblijft gedurende een weekend per veertien dagen, de helft van de schoolvakanties van [de zoon] en de helft van de feestdagen, een en ander door partijen nader in te vullen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juni 2014, heeft de vader verzocht de moeder in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek te ontzeggen als ongegrond en/of onbewezen, alsmede de beschikking te bekrachtigen, met uitzondering van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat begeleide omgang zal plaatsvinden tussen de moeder en [de zoon], waarbij die begeleiding dient plaats te vinden met behulp van de gezinsvoogd dan wel middels een derde persoon, zoals de vader van de moeder, en wel zodanig dat geleidelijk toegewerkt wordt naar een intensieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking is bepaald
.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 21 juli 2014, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem zijn verzoek te ontzeggen als ongegrond en/of onbewezen, alsmede voormelde beschikking te bekrachtigen, met uitzondering van de regeling van de hoofdverblijfplaats en de afgifte van [de zoon].
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van der Koelen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Linsen-Penning de Vries.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger raad], alsmede Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de stichting), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger stichting], zijn eveneens ter zitting verschenen die door het hof als informanten zijn gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het door de raad bij brief d.d. 26 juni 2014 overgelegde raadsrapport d.d. 12 juni 2013;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 27 oktober 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 10 november 2014;
  • het faxbericht van de stichting d.d. 11 november 2014, waarin zij verzoekt als belanghebbende te worden aangemerkt.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [de zoon] (hierna te noemen: [de zoon]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats]
.
3.2.
Bij beschikking van 8 februari 2011 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch – kort en zakelijk weergegeven – aan de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de zoon] en een raadsonderzoek gelast naar de vraag of het in het belang van [de zoon] is om een wijziging te brengen in het eenhoofdig gezag van de moeder en naar de mogelijkheden van omgang met de vader. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden.
3.3.
Bij beschikking van 4 november 2011 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch – kort en zakelijk weergegeven – de raad verzocht een aanvullend rapport uit te brengen over het gezag, het hoofdverblijf en de omgangsregeling van [de zoon], zoals in die beschikking is overwogen. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden.
3.4.
Bij beschikking van 17 april 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch – kort en zakelijk weergegeven – de raad verzocht een aanvullend rapport uit te brengen over het gezag, het hoofdverblijf en de omgangsregeling. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [de zoon] in het omgangshuis van de stichting Maashorst te [plaats] en die stichting verzocht een rapport uit te brengen over het verloop van de begeleide omgang. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant, uitvoerbaar bij voorraad:
  • bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [de zoon];
  • het hoofdverblijf van [de zoon] bij de vader bepaald;
  • bepaald dat de moeder [de zoon] aan de vader dient af te geven;
  • de navolgende regeling inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij [de zoon] bij de moeder verblijft, een weekend per veertien dagen en gedurende de helft van de schoolvakanties van [de zoon] alsmede gedurende de helft van de feestdagen, één en ander door partijen nader in te vullen;
  • de proceskosten gecompenseerd in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
3.6.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
3.7.
De moeder is van mening dat de zaak doorverwezen dient te worden naar de Belgische rechter op grond van artikel 15 van de Brussel II-bis Verordening. De vader heeft gedurende de procedure in eerste aanleg een aanvullend verzoek gedaan tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de zoon]. Op het moment van indienen van dit aanvullende verzoek, woonden de moeder en [de zoon] reeds in België. Inmiddels zijn allerlei procedures in Nederland en in België door elkaar gaan lopen. De raad heeft in die situatie niet adequaat kunnen reageren, nu niet alle informatie beschikbaar was, bijvoorbeeld over het verloop van de begeleide contacten tussen de vader en [de zoon]. De rechtbank heeft volgens de moeder ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie in de zin van artikel 15 Brussel II-bis: [de zoon] en de moeder woonden al drie jaar in België en [de zoon] ging al geruime tijd in België naar school, hij heeft er zijn vriendjes en woonde met plezier in België. Volgens de moeder is [de zoon] geworteld in België.
3.8.
De vader stelt dat de in België lopende procedures de ondertoezichtstelling van [de zoon] betreffen, die voor het eerst is uitgesproken na het aanhangig maken van de onderhavige procedure. Op 20 mei 2011 heeft de moeder zich laten uitschrijven uit de gemeente [gemeente]. De vader heeft op 30 augustus 2011 zijn aanvullende verzoek ingediend. De vader had de moeder op dat moment nog steeds niet gevonden. De rechtbank heeft bij beschikking d.d. 4 november 2011 over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beslist en daarbij overwogen dat het aanvullende verzoek in het verlengde ligt van het eerste verzoek en over hetzelfde feitencomplex handelt.
Er is naar de mening van de vader geen sprake van een uitzonderingssituatie die tot een verwijzing naar de Belgische rechter zou moeten leiden. De vader betwist dat [de zoon] zijn gewone verblijfplaats heeft verkregen in België, omdat hij daar op diverse plaatsen heeft gewoond en wisselend bij de moeder, in de instelling de Zandberg, in het CKG Kapoentje en zelfs op de psychiatrische afdeling van het AZ Damiaan heeft verbleven. [de zoon] is bijna niet naar school gegaan – de moeder gaf onderwijs aan huis – en door de veelvuldige wisselingen van het verblijf heeft [de zoon] geen vriendschappen kunnen opbouwen.
3.9.
Het hof oordeelt als volgt.
3.9.1.
Het hof stelt vast dat de grief van de moeder niet is gericht tegen de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 4 november 2011, voor zover de rechtbank zich daarin bevoegd heeft geoordeeld om over het aanvullende verzoek van de vader te beslissen.
Het hof begrijpt dat de moeder thans in hoger beroep verzoekt om verwijzing naar de Belgische rechter, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 Brussel II-bis.
3.9.2.
Het hof dient vooreerst zelfstandig zijn internationale bevoegdheid te beoordelen. Ingevolge het bepaalde in artikel 8 lid 1 Brussel II-bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1 lid 1 aanhef en sub b jo. lid 2 aanhef en sub a Brussel II-bis omvat het begrip ouderlijke verantwoordelijkheid mede het gezagsrecht en het omgangsrecht.
3.9.3.
Het hof stelt vast dat [de zoon] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift, derhalve op 29 oktober 2010, zijn hoofdverblijfplaats had in [plaats] bij de moeder. Op 20 mei 2011 heeft de moeder zichzelf en [de zoon] uitgeschreven uit de basisadministratie van de gemeente [gemeente] en is zij met [de zoon] naar België vertrokken.
Evenals de rechtbank 's‑Hertogenbosch in haar beschikking d.d. 4 november 2011, is het hof van oordeel dat, nu het aanvullende verzoek van de vader d.d. 30 augustus 2011 in het verlengde ligt van het inleidend verzoek en over hetzelfde feitencomplex handelt, de Nederlandse rechter ook de internationale bevoegdheid toekomt om over dat aanvullende verzoek te oordelen.
3.9.5.
Ingevolge artikel 15 lid 1 aanhef en sub a en lid 2 aanhef en sub a Brussel II-bis kunnen de gerechten van een lidstaat die bevoegd zijn om ten gronde over een zaak te beslissen, op verzoek van een van de partijen, bij wijze van uitzondering, indien naar hun inzicht een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen, in het belang van het kind de behandeling van de zaak of het betrokken onderdeel daarvan aanhouden en de partijen uitnodigen om overeenkomstig lid 4 een daartoe strekkend verzoek te richten aan het gerecht van die andere lidstaat.
3.9.6.
Ingevolge lid 3 wordt het kind geacht in de zin van lid 1 een bijzondere band met een lidstaat te hebben indien, voor zover thans van belang, (sub a) het kind na de aanhangig making van een zaak bij het in lid 1 bedoelde gerecht zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft verkregen of (sub d) een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft.
3.9.7.
Het hof is van oordeel dat de Belgische rechter niet beter dan de Nederlandse rechter in staat is om de zaak te beoordelen. Het hof overweegt daartoe dat [de zoon] sinds 18 april 2014 in Nederland bij de vader woont en dat circa een week voor de zitting van het hof de ondertoezichtstelling van [de zoon] is overgedragen van de Belgische jeugdzorginstelling naar de stichting in Nederland en de ondertoezichtstelling ook feitelijk in Nederland wordt uitgevoerd. Dat de moeder haar gewone verblijfplaats in België heeft doet hier niet aan af.
Het hof zal het verzoek van de moeder ex artikel 15 Brussel II-bis derhalve afwijzen.
3.10.
Het hof komt thans toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
Hoofdverblijfplaats
3.11.
De moeder stelt dat zij slechts één maal binnen België is verhuisd en dat die verhuizing niet in het nadeel van [de zoon] was. De moeder betwist dat zij en [de zoon] in een psychiatrische instelling hebben verbleven. [de zoon] ging al geruime tijd in België naar school en hij kreeg schoolbegeleiding van [begeleider]. Van schoolverzuim zal geen sprake meer zijn, nu duidelijk is geworden dat [de zoon] een astmatische aandoening heeft, waarvoor hij medicijnen krijgt. De moeder wordt begeleid door het maatschappelijk werk, CAW. De Zandberg heeft aangegeven een positief beeld te hebben van de gezinssituatie en geen aanleiding te zien om aan te nemen dat er bij de moeder sprake zou zijn van een psychiatrische aandoening of verslaving. De ontwikkeling van [de zoon] verloopt volgens hen goed en leeftijdsadequaat. Volgens de moeder heeft [de zoon] het nooit over de vader. De moeder heeft echter meegewerkt aan de begeleide contacten. [de zoon] is wel vaak ziek geweest waardoor contactmomenten niet door konden gaan, maar nu [de zoon] medicijnen gebruikt voor zijn astma, ziet de moeder geen beletsel meer voor de contacten met de vader. De vader heeft zich in al die jaren niet ingespannen voor contact met [de zoon]. De moeder heeft wel steeds geprobeerd de vader te betrekken in het leven van [de zoon]. De moeder betwist dat [de zoon] in een sociaal isolement is geraakt in België.
De moeder vindt het verbazingwekkend dat de raad na enkele gesprekken met de vader kan concluderen dat er geen contra-indicaties zijn voor het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [de zoon] bij de vader. Volgens de moeder had onderzoek moeten worden gedaan naar de persoonlijkheid van de vader. De moeder vraagt zich af of de vader [de zoon] een stabiele omgeving kan verschaffen. De moeder meent dat zij dit wel kan. Voorts beschikt de vader niet over het empathisch vermogen om met [de zoon] om te gaan. De vader is niet invoelend genoeg, aldus de moeder. De vader komt de omgangsregeling niet na en hij heeft de moeder niet betrokken bij de schoolkeuze voor [de zoon]. Voorts heeft de vader de haren van [de zoon] laten afknippen zonder eerst overleg te voeren met de moeder. De moeder betwist dat zij heeft geweigerd toestemming te geven voor therapie voor [de zoon]: haar is niet om toestemming verzocht.
De moeder heeft het paspoort van [de zoon] niet willen afgeven omdat zij weet dat ze het paspoort dan niet meer terugkrijgt. Zij wenst geen toestemming te verlenen aan de inenting van [de zoon], omdat uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het de kans op de kinderziekten met slechts 2% vermindert en de bijwerkingen ernstig kunnen zijn.
De moeder stelt voorts dat de band tussen haar en [de zoon] enorm sterk is. Nu zij geen werk heeft, kan zij beter voor [de zoon] zorgen dan de vader die fulltime werkt. De zorgen van de vader dat de moeder met [de zoon] zal vluchten, zijn volgens de moeder uit de lucht gegrepen.
3.12.
De vader verwijst naar de vele verhuizingen die de raad in zijn rapport op pagina 5 uiteen heeft gezet en het feit dat [de zoon] slechts geringe tijd onderwijs op school heeft gevolgd, waarbij er sprake was van veel verzuim. De moeder en [de zoon] hebben slechts van juni tot augustus 2012 op de Zandberg verbleven en dit is bovendien een verblijf van meer dan twee jaar geleden, zodat de informatie van de Zandberg achterhaald is. Hoewel de Belgische rechter meerdere malen contact tussen de vader en [de zoon] heeft opgelegd, heeft de moeder dit vaak belemmerd. De vader is anders dan de moeder wel in staat haar een plek in het leven van [de zoon] te geven. Hij ziet dat [de zoon] de moeder mist. Nu de Belgische jeugdzorgmedewerkster, mevrouw [jeugdzorgmedewerkster], de vader erop had gewezen dat de Belgische rechter had bepaald dat contact met de moeder voorlopig niet kon doorgaan, hebben de begeleide contacten even op zich laten wachten. Op enig moment was besloten dat de moeder en [de zoon] contact met elkaar mochten hebben onder begeleiding van de vader van de moeder. De moeder heeft [de zoon] toen echter tegen de afspraken in bij zich gehouden tot zondagavond. De moeder was gedurende de dag niet bereikbaar en men wist niet waar zij en [de zoon] zich bevonden. Dit was voor de vader een zeer zorgwekkende situatie gelet op de ervaringen in het verleden en de gesprekken tussen de moeder en [de zoon], waarin de moeder spreekt over samen weggaan met [de zoon].
De vader probeert de moeder te betrekken bij bijvoorbeeld de astmabehandeling. De vader heeft de moeder geïnformeerd over de nieuwe school van [de zoon], maar realiseert zich dat hij hierover had moeten overleggen. De moeder heeft op verzoek van de huisarts geen toestemming willen geven voor de inentingen en therapie voor [de zoon].
De vader heeft zich ingespannen om de ondertoezichtstelling in België over te laten hevelen naar Nederland. De vader staat open voor hulpverlening in de vorm van opvoedondersteuning en begeleiding.
Volgens de vader heeft de rechtbank terecht op basis van het gehele feitencomplex en na een zorgvuldige belangenafweging geconcludeerd dat ten aanzien van de vader niet gebleken is van contra-indicaties.
3.13.
De raad heeft ter zitting geadviseerd de beschikking van de rechtbank te volgen die naar de mening van de raad goed is gemotiveerd.
De moeder heeft volgens de raad een andere beleving van de werkelijkheid. Zij heeft nooit vrijwillig de aanwijzingen van de hulpverlening opgevolgd, zij is wel degelijk opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis en er is - hoewel men in België niet snel overgaat tot de uithuisplaatsing van minderjarigen - tot tweemaal toe een machtiging tot uithuisplaatsing van [de zoon] afgegeven door de Belgische rechter. De moeder is volgens de raad, anders dan zij stelt, naar België gevlucht, aangezien zij niets had geregeld ter zake huisvesting, inkomen of onderwijs voor [de zoon]. De moeder is vervolgens vele malen verhuisd binnen België. Voorts heeft de onderwijsinspectie een zeer negatief oordeel gegeven over het aan [de zoon] gegeven thuisonderwijs. De moeder stelt weliswaar dat de raad nooit gedegen onderzoek heeft gedaan in België, maar volgens de raad is de moeder nimmer ingegaan op de vele uitnodigingen daartoe. Volgens de raad zou de Belgische rechter, als [de zoon] niet bij de vader had kunnen gaan wonen, [de zoon] residentieel geplaatst hebben.
3.14.
Volgens de stichting is er sinds de overdracht van de ondertoezichtstelling naar Nederland al veel gebeurd. De stichting verwijst naar het laatste contactmoment waarbij de moeder in strijd met de afspraken heeft gehandeld door [de zoon] langer bij zich te houden. Voorts weigert de moeder met de gezinsvoogd in gesprek te gaan en weigert zij het paspoort van [de zoon] aan de vader af te geven.
3.15.
Het hof oordeelt als volgt.
3.15.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.15.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een zorgvuldige en juiste afweging heeft gemaakt van alle uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken feiten en omstandigheden en terecht heeft geoordeeld dat de hoofdverblijfplaats van [de zoon] bij de vader diende te worden bepaald. In hoger beroep heeft de moeder geen feiten en omstandigheden aangevoerd die niet reeds in eerste aanleg door de rechtbank in haar beslissing zijn betrokken.
Voorts heeft de moeder enkel gesteld, doch niet aannemelijk gemaakt dat de door de raad, de stichting en de vader geschetste gang van zaken sinds het inleidend verzoekschrift, op onwaarheden berust. Het hof gaat derhalve uit van dit feitelijk kader en deelt op grond daarvan met de raad, de stichting en de vader, de zorgen omtrent de opvoedingsomgeving bij de moeder. Dat deze zorgen terecht zijn, wordt naar het oordeel van het hof bevestigd door het, door de moeder niet betwiste, gegeven dat zij tijdens het laatste contactmoment [de zoon] tegen de afspraken in, tot zondagavond bij zich heeft gehouden, terwijl onduidelijk was waar de moeder en [de zoon] zich vanaf zondagochtend bevonden. Voorts heeft de moeder tot op heden geweigerd om met de gezinsvoogd in gesprek te gaan en het paspoort van [de zoon] aan de vader af te geven.
Het hof is voorts van oordeel dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan naar de opvoedingscapaciteiten van de vader. Hieruit zijn geen indicaties naar voren gekomen, op basis waarvan geoordeeld kan worden dat de vader niet voor [de zoon] zou kunnen zorgen. Vader stelt zich in het belang van [de zoon] op. Dit blijkt onder meer uit het gegeven dat de vader zich heeft ingespannen om de overdracht van de ondertoezichtstelling van België naar Nederland te bespoedigen en uit het feit dat de vader, ondanks het zorgwekkende verloop van het laatste contactmoment, zich blijft inzetten voor de totstandkoming van een veilige contactregeling tussen [de zoon] en de moeder. Voorts is in het geheel niet gebleken dat de vader niet over empathisch vermogen beschikt. Het hof is van oordeel dat de vader (in tegenstelling tot de moeder) in staat is [de zoon] een stabiel en gestructureerd opvoedingsklimaat te bieden.
3.15.3.
Op grond van het voorgaande acht het hof het in het belang van [de zoon] dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader heeft.
Contactregeling
3.16.
De vader stelt dat de moeder in een telefoongesprek met [de zoon] voorstelt om samen naar Spanje te vertrekken en met hem spreekt over het instappen in de bus. De vader vreest ervoor dat, mede op grond van de ervaringen in het verleden, de moeder [de zoon] opnieuw meeneemt.
De vader acht het contact met de moeder echter in het belang van [de zoon]. Zodra de vader het vertrouwen in de moeder heeft herwonnen, kan hij achter de omgangsregeling staan zoals door de rechtbank is vastgesteld.
3.17.
De moeder is van mening dat de begeleide omgangsregeling al in mei 2014 opgestart had kunnen zijn. Zij meent dat de door de rechtbank vastgestelde omgangregeling dient te worden nageleefd.
3.18.
Volgens de stichting behoort begeleid contact bij de vader van de moeder niet meer tot de mogelijkheden, nu de moeder hierin onbetrouwbaar is gebleken. Thans wordt ingezet op contact onder begeleiding van de gezinsvoogd.
3.19.
Het hof oordeel als volgt.
3.19.1.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.19.2.
Gelet op het onaangekondigde vertrek van de moeder naar België in 2011, het verloop van het laatste contactmoment en de uitlatingen van de moeder tegen [de zoon] over het 'samen weggaan', acht het hof de vrees van de stichting en de vader dat de moeder weer met [de zoon] zal verdwijnen, reëel. Temeer nu de moeder het paspoort van [de zoon] in haar bezit heeft en weigert dit aan de vader dan wel de gezinsvoogd af te geven.
Zowel de gezinsvoogdijmedewerker in België, als de gezinsvoogd in Nederland, heeft geadviseerd voorlopig geen (onbegeleid) contact toe te staan. De gezinsvoogd en de vader hebben verklaard dat reguliere c.q. onbegeleide omgang weer tot de mogelijkheden zal behoren als het vertrouwen in de moeder voldoende is hersteld.
3.19.3.
Het hof zal op grond van het voorgaande bepalen dat de moeder recht heeft op begeleide contacten met [de zoon], waarbij de contactmomenten onder begeleiding van de gezinsvoogd dan wel een door de gezinsvoogd aan te wijzen derde zullen plaatsvinden en de gezinsvoogd aan de moeder nadere voorwaarden mag stellen om de belangen en de veiligheid van [de zoon] te waarborgen.
3.20.
Op grond van al het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het de hoofdverblijfplaats van [de zoon] betreft en vernietigen voor zover het de contactregeling betreft en beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank van Oost-Brabant, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het de contactregeling betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [de zoon], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] vast, dat de moeder recht heeft op begeleide contacten met [de zoon], waarbij de contactmomenten onder begeleiding van de gezinsvoogd dan wel een door de gezinsvoogd aan te wijzen derde zullen plaatsvinden en de gezinsvoogd aan de moeder nadere voorwaarden mag stellen om de belangen en de veiligheid van [de zoon] te waarborgen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, M.J. van Laarhoven en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2015.