ECLI:NL:GHSHE:2015:691

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
HD200.138.045_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerder arrest inzake hypothecaire geldlening en rechtsopvolging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in een herroepingsprocedure. De appellanten, eisers tot herroeping, hebben de vordering tot herroeping ingediend tegen Obvion N.V., de gedaagde, die als rechtsopvolgster van ABP Hypotheken N.V. wordt beschouwd. De herroepingsprocedure volgde op een eerder arrest van het hof van 12 juli 2011, waarin de vordering van de appellanten tot het verstrekken van een hypothecaire lening was afgewezen. De appellanten stelden dat Obvion bedrog had gepleegd door stukken van beslissende aard achter te houden, wat hen zou hebben belet om hun zaak adequaat te presenteren in de eerdere procedure.

Het hof overwoog dat de appellanten niet voldoende hadden aangetoond dat de achtergehouden stukken van beslissende aard waren voor de uitspraak in het oorspronkelijke geding. Het hof concludeerde dat de herroeping niet kon leiden tot een hernieuwde beoordeling op basis van stukken die reeds in het oorspronkelijke geding hadden kunnen worden overgelegd. De vordering tot herroeping werd afgewezen, en de appellanten werden veroordeeld in de proceskosten. Het hof benadrukte dat de herroepingsprocedure niet bedoeld is om omissies in de oorspronkelijke procedure te herstellen, en dat de stellingen van de appellanten niet voldoende waren onderbouwd om tot een andere uitkomst te leiden.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van het hof en onderstreepte het belang van het tijdig en volledig aanleveren van bewijsstukken in juridische procedures. De appellanten werden in de kosten van de procedure veroordeeld, wat de gevolgen van hun niet-succesvolle herroepingsvordering benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.138.045/01
arrest van 3 maart 2015
in de zaak van

1.[appellant 1] en

2.
[appellante 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers tot herroeping,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen:
Obvion N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest in het incident van 17 juni 2014, in het geding tot herroeping van het arrest van dit hof van 12 juli 2011, zaaknummer HD 200.059.265/01.

5.Het arrest van 12 juli 2011 (zaaknr. HD 200.059.265/01)

5.1.
Dit arrest werd gewezen op het door [appellanten] ingestelde hoger beroep tegen het door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 135933/HA ZA 08-1400 gewezen vonnis van 9 december 2009 tussen [appellanten] als eisers en Obvion als gedaagde.
5.2.
Bij het arrest van 12 juli 2011 werd het vonnis van de rechtbank van 9 december 2009, waarbij de vordering van [appellanten] is afgewezen, bekrachtigd.

6.Het verloop van de herroepingsprocedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidentele arrest van 17 juni 2014, waarbij [appellanten] is gelast de producties 1 tot en met 16 bij de dagvaarding tot herroeping aan Obvion te doen toekomen;
- de conclusie van repliek met 16 producties (nrs. 17 tot en met 34);
- de conclusie van dupliek met één productie (nr. 2);
- het pleidooi, waarbij [appellanten] een pleitnota hebben overgelegd;
- de bij H-formulier van 15 januari 2015 door [appellanten] ten behoeve van het pleidooi toegezonden zes producties (nrs. 35 tot en met 40).
Vervolgens is bepaald dat arrest wordt gewezen.

7.De beoordeling

7.1.1.
Aan [appellanten] heeft in eigendom toebehoord de woning aan de [adres 1] te [woonplaats]. Ter financiering van deze woning hadden [appellanten] op of omstreeks 7 april 2000 bij ABP Hypotheken NV (verder: ABP) een hypothecaire geldlening afgesloten. Op de tweede bladzijde van de inleidende dagvaarding die heeft geleid tot het vonnis van de rechtbank van 9 december 2009 hebben [appellanten] gesteld dat Obvion de rechtsopvolgster is van ABP:
"Hypotheekneemster was ABP Hypotheken NV. Obvion is haar rechtsopvolgster".
7.1.2.
Eind 2000 hadden [appellanten] een zodanige achterstand in de betalingsverplichtingen ter zake van de hypothecaire geldlening dat ABP daarvan melding heeft gedaan aan het Bureau Krediet Registratie (BKR), dit na een tweetal waarschuwingen aan [appellanten] dat bij niet betaling van de achterstand tot die melding zou worden overgegaan.
7.1.3.
In april 2001 hebben [appellanten] met ABP onderhandeld over een verhoging van de hypothecaire geldlening. Dit heeft geresulteerd in een offerte d.d. 18 mei 2001 met bijlagen (productie 4 van [appellanten] in eerste aanleg). Op bladzijde 2 van het faxbericht is onder meer vermeld:
"Voor alle aanvullende eisen voor het verstrekken van deze lening verwijzen wij u naar de bijlage". In de begeleidende brief op bladzijde 1 van het faxbericht is het verzoek opgenomen:
"Graag ontvangen wij een door uw cliënt ondertekend exemplaar met de eventueel nog ontbrekende bescheiden voor 8 juni retour". Aan ABP is een door [appellanten] op 29 mei 2001 ondertekende acceptatie van de offerte verstrekt (productie 5 bij inleidende dagvaarding). Die verklaring bevat onder meer de zinsnede:
"verklaart (verklaren) de in deze offerte genoemde leningsvoorwaarden te hebben ontvangen en daarvan kennis te hebben kunnen nemen".
Een van de voorwaarden die aan het aanbod van ABP tot verhoging van de hypothecaire geldlening was verbonden was de voorwaarde:
"Ingaande de maand juni 2001 dienen de verschuldigde termijnen voldaan te worden. Blijft u in gebreke dan vervalt deze offerte".
7.1.4.
[appellanten] hebben in juni en juli 2001 geen termijnbetalingen gedaan. Bij brief van 3 augustus 2001 (productie 8 van [appellanten] in eerste aanleg) heeft ABP aan [appellanten] onder meer bericht:
"Verder delen wij u mede dat wij onze offerte van 18 mei 2001 niet meer gestand kunnen doen daar u uw maandelijkse verplichtingen jegens ons – ondanks de schriftelijk en persoonlijk afspraak – niet bent nagekomen".
7.1.5.
Voormelde brief van 3 augustus 2001 had verder betrekking op een door ABP op 6 juli 2001 aan de notaris gegeven opdracht tot openbare verkoop van de woning wegens de achterstand in de termijnbetalingen. Na een aanzuivering van de achterstand in de termijnbetalingen door een door de Kredietbank Limburg op 27 september 2001 'per omgaande' aangekondigde en door ABP op 1 oktober ontvangen betaling van een bedrag van ƒ 46.516,50, heeft ABP aan de notaris bij brief van 3 oktober 2001 meegedeeld dat de achterstand was aangezuiverd en zij van openbare verkoop afzag.
7.1.6.
Bij brief van 12 november 2001 (productie 7 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg) hebben [appellanten] zich nogmaals tot ABP gewend met het verzoek de verhoging van de hypotheek alsnog te laten plaatsvinden conform de offerte van 18 mei 2001.
7.1.7.
Bij brief van 27 november 2001 heeft Fortis Bank, refererend aan de brief van [appellanten] van 12 november 2001, aan [appellanten] te kennen gegeven dat zij een aanvraag van [appellanten] voor een hypothecaire financiering niet in behandeling kon nemen vanwege een negatieve uitkomst van de BKR-toetsing, te weten een negatieve codering geregistreerd door ABP (arrest 12 juli 2011, rechtsoverweging 4.1 onder k).
7.1.8.
Op 11 december 2002 is de woning van [appellanten] alsnog bij openbare verkoop verkocht.
7.2.1.
In het door [appellanten] tegen Obvion aanhangig gemaakte geding dat heeft geresulteerd in het vonnis van 9 december 2009 en uiteindelijk in het arrest van 12 juli 2011 (hierna ook: het oorspronkelijke geding), vorderden [appellanten] in eerste aanleg:
a. voor recht te verklaren dat Obvion, als rechtsopvolgster van ABP, door het uiteindelijk niet verstrekken van de hypotheekverhoging [toev. hof: conform de offerte van 18 mei 2011] tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens [appellanten] althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellanten];
b. veroordeling van Obvion, als rechtsopvolgster van ABP, tot vergoeding van de door [appellanten] dientengevolge geleden schade, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
7.2.2.
Bij het vonnis van 9 december 2009 heeft de rechtbank voormelde vorderingen afgewezen. De rechtbank overwoog dat vaststond dat [appellanten] niet hadden voldaan aan de voorwaarde om de termijnen vanaf juni 2001 te voldoen en dat ABP daarom niet meer gehouden was de aanvullende lening te verstrekken. De rechtbank verwees in het bijzonder naar het slot van de aanvullende voorwaarden waarin is vermeld:
"Mocht blijken dat tussen het uitbrengen van deze offerte en het passeren van de akte wij onregelmatigheden constateren in uw betalingen aan ABP Hypotheken, (...) dan komt onze offerte in zijn geheel te vervallen (...)". Volgens de rechtbank konden [appellanten] daarom geen beroep doen op de geldigheidsduur van de offerte (rechtsoverweging 4.3 e.v.).
Ten aanzien van BKR-registratie overwoog de rechtbank dat [appellanten] onvoldoende hadden gesteld dat de melding op onjuiste gronden was gedaan en evenmin voldoende voor het voetlicht hadden gebracht dat zij als gevolg van de melding schade hadden geleden (rechtsoverweging 4.9.).
7.2.3.
In hoger beroep voerden [appellanten] drie grieven aan en vermeerderden zij hun vorderingen met een verklaring voor recht dat de aanvullende voorwaarden niet van toepassing waren geworden dan wel, voor het geval het hof dat standpunt niet zou honoreren, vernietiging van de bedingen als geformuleerd in de laatste twee alinea's van die voorwaarden.
7.2.4.
Het hof verwierp in zijn arrest van 12 juli 2011 (van welk arrest thans herroeping wordt gevorderd) de door [appellanten] aangevoerde (drie) grieven, wees het in hoger beroep meer of anders gevorderde af en bekrachtigde het vonnis van 9 december 2009. Het hof:
a. achtte de voorwaarde dat [appellanten] met ingang van juni 2001 de verschuldigde hypotheektermijnen dienden te voldoen niet onredelijk (rechtsoverweging 4.4.4);
b. deelde het oordeel van de rechtbank dat het niet voldaan zijn aan die voorwaarde meebracht dat ABP de offerte voor de hypotheekverhoging niet meer gestand hoefde te doen (rechtsoverweging 4.4.4);
c. verwierp het standpunt van [appellanten] dat de aanvullende voorwaarden geen deel uitmaakten van de overeenkomst, althans de offerte (rechtsoverweging 4.4.2);
d. overwoog dat ABP een BKR-melding van achterstand vanaf januari 2001 van meer dan vier maanden heeft gedaan en dat ABP daartoe ook was gehouden, zodat die melding niet onterecht was (rechtsoverweging 4.5.2). Het hof overwoog voorts dat [appellanten] hun stelling, dat tussen 27 september en 1 oktober 2001 niets had opengestaan bij ABP en ABP daarom een herstelmelding had moeten doen, onvoldoende gemotiveerd had onderbouwd. Volgens het hof had het op de weg van [appellanten] gelegen gegevens van BKR over te leggen waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de door [appellanten] gestelde regels in 2001 daadwerkelijk bestonden en dat ABP die regels had overtreden (rechtsoverweging 4.5.3).
7.3.
In een eerdere herroepingsprocedure (HD 200.096.332/01) hebben [appellanten] eveneens herroeping van het arrest van 12 juli 2011 gevorderd. Aan die vordering hadden [appellanten] ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat Obvion tijdens de procedure die tot laatstgenoemd arrest heeft geleid bedrog heeft gepleegd door zaken te verzwijgen dan wel in strijd met de waarheid stellingen te poneren.
Bij arrest van 22 april 2014 heeft het hof de door [appellanten] aangevoerde gronden verworpen en de vordering tot herroeping afgewezen.
Bij arrest van 1 juli 2014 heeft het hof op verzoek van Obvion op de voet van artikel 31 Rv enkele kennelijke fouten van feitelijke aard in het arrest van 22 april 2014 verbeterd.
7.4.1.
Ook in de onderhavige procedure vorderen [appellanten] herroeping van het arrest van 12 juli 2011. [appellanten] hebben daaraan ten grondslag gelegd dat Obvion in de procedure waarvan heropening wordt gevraagd bedrog heeft gepleegd en stukken van beslissende aard heeft achtergehouden. [appellanten] voeren daartoe aan, kort weergegeven, dat zij op 23 augustus 2013 16 dossiers hebben ontvangen betreffende openbare verkopen waarvan Obvion/ ABP beweerdelijk hypotheekhoudster was. Uit die dossiers blijkt dat Obvion/ABP veilingen en verkoopprijzen manipuleert door ten onrechte te suggereren dat sprake is van verhuurde panden en dat Obvion/ABP ten tijde van de openbare verkopen geen hypotheekhoudster was omdat de desbetreffende vorderingen waren gesecureerd en overgedragen aan een derde, aldus [appellanten] voeren voorts aan dat ABP nimmer mededeling heeft gedaan van een cessie aan Obvion, zodat Obvion niet de rechtsopvolgster van ABP is en niet gerechtigd was tot openbare verkoop van de woning van [appellanten] over te gaan, noch tot inning van de restantschuld. Indien bedoelde stukken niet waren achtergehouden, zou het hof niet zijn overgegaan tot bekrachtiging van het vonnis van 9 december 2009, aldus [appellanten]
7.4.2.
Obvion voert verweer tegen de vordering. Op dat verweer zal in het hiernavolgende voor zover nodig worden ingegaan.
7.5.
Artikel 382 Rv geeft de mogelijkheid om een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan op vordering van een partij te herroepen - zulks binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en die partij ermee bekend is geworden, waarbij de termijn niet aanvangt dan nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan - onder meer indien de uitspraak berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd, of die partij na de uitspraak stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden. Van bedrog kan reeds sprake zijn indien een partij door haar oneerlijke proceshouding heeft belet dat in de procedure feiten aan het licht zijn gekomen die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van die procedure hadden kunnen leiden. Zulks kan zich onder meer voordoen wanneer een partij feiten als hiervoor bedoeld verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn. Indien door toedoen van de wederpartij stukken zijn achtergehouden, kan dat eerst tot herroeping leiden indien die stukken met betrekking tot de aangevallen uitspraak van beslissende aard waren.
7.6.
Bedoelde 16 dossiers betreffen alle notariële aktes ter zake van openbare verkopen van onroerende zaken van derden (productie 15, A tot en met P, van [appellanten]). De aktes zijn alle gedateerd in de periode van 2001 tot 2003, zijn geregistreerd in de openbare registers en zijn ter kennis van [appellanten] gekomen door raadpleging daarvan.
Naar het oordeel van het hof had het op de weg van [appellanten] gelegen om bedoelde aktes in de procedure in eerste aanleg die heeft geleid tot het vonnis van 9 december 2009 dan wel in de appelprocedure die heeft geleid tot het arrest van 12 juli 2011 in het geding te brengen. Reeds lang voordat de zaak in eerste aanleg aanhangig is gemaakt, bij inleidende dagvaarding van 4 december 2008, waren genoemde aktes verleden en openbaar gemaakt en hadden [appellanten] daarvan, zoals door Obvion ten verwere is aangevoerd, reeds kennis kunnen nemen. Wat [appellanten] in wezen lijken te willen bereiken is een hernieuwde beoordeling op grond van gegevens die reeds in het oorspronkelijke geding hadden kunnen worden overgelegd. Een herroeping kan er evenwel niet toe dienen om een dergelijke omissie te herstellen.
7.7.
Voorts is het hof van oordeel dat de 16 dossiers - achteraf bezien - niet van beslissende aard waren voor de uitspraak in het oorspronkelijke geding. In dat geding hebben de rechtbank en het hof zich een oordeel gevormd over de vragen, kort gezegd, of Obvion al dan niet de offerte van 18 mei 2001 gestand moest doen en of BKR-meldingen al dan niet ten onrechte zijn gedaan dan wel nagelaten. Voor de beantwoording van die vragen zijn de 16 door [appellanten] in deze herroepingsprocedure overgelegde notariële aktes niet van belang. De stelling van [appellanten] dat de uitkomst van het oorspronkelijke geding een andere zou zijn geweest indien het hof in die procedure daarvan kennis had kunnen nemen, verwerpt het hof dan ook.
Om dezelfde reden kan niet worden gezegd dat Obvion had moeten begrijpen dat die stukken in het kader van het geschil tussen partijen een rol zouden kunnen spelen en daarom door haar hadden moeten worden overgelegd, temeer niet nu de aktes dateren uit genoemde periode en betrekking hebben op openbare verkopen van onroerende zaken van derden. De gedragingen die [appellanten] Obvion op grond van die stukken thans verwijten, zoals structurele manipulatie van openbare verkopen door Obvion, zijn in het oorspronkelijke geding in het geheel geen onderwerp geweest van het debat. Hetgeen [appellanten] in de onderhavige herroepingsprocedure hebben aangevoerd doet dan ook geen twijfel oproepen omtrent de juistheid van het arrest waarvan herroeping wordt gevraagd.
7.8.
Met betrekking tot de stelling van [appellanten] dat hun nadat het arrest van 12 juli 2011 in kracht van gewijsde was gegaan is gebleken dat Obvion ten tijde van de openbare verkoop geen hypotheekhoudster was en daarom niet gerechtigd was tot openbare verkoop en opeising van de restschuld over te gaan, overweegt het hof (voorts) als volgt.
7.9.
In rechtsoverweging 4.3.2 van het arrest van 22 april 2014 heeft het hof ten aanzien van de eerdere vordering tot herroeping overwogen:
"Bij voormeld pleidooi hebben [appellanten] verder nog de vraag opgeworpen òf Obvion wel rechtsopvolgster was van ABP en òf zij wel rechtsgeldig de hypothecaire vordering van ABP gecedeerd had gekregen. Nu in de procedure die is geëindigd met het arrest van dit hof van 12 juni 2011 dit het uitgangspunt van [appellanten] zelf is geweest, doen die vragen in deze herzieningsprocedure niet ter zake, zodat het hof aan die vragen voorbij gaat". Bij arrest van 1 juli 2014 is de datum in deze overweging verbeterd in '12 juli 2011'.
De laatste zin van de geciteerde overweging gaat onverminderd op in het onderhavige geding tot herroeping.
7.10.
Het hof voegt aan het voorgaande nog toe dat, indien er van zou worden uitgegaan dat Obvion niet de rechtsopvolgster is van ABP en geen bevoegdheden kan ontlenen aan het desbetreffende recht van hypotheek om de door [appellanten] gestelde (maar door Obvion betwiste) redenen, dat in geen geval tot een andere uitkomst kan leiden. Ook in dat geval zijn de - in het oorspronkelijke geding afgewezen - vorderingen van [appellanten], ertoe strekkende voor recht te verklaren dat Obvion (als rechtsopvolgster van ABP) toerekenbaar tekort is geschoten althans onrechtmatig heeft gehandeld door de offerte van 18 mei 2011 niet gestand te doen, Obvion te veroordelen tot vergoeding van de daardoor geleden schade en voor recht te verklaren dat de aanvullende voorwaarden niet van toepassing zijn, althans vernietiging daarvan, niet jegens Obvion toewijsbaar.
7.11.
Op grond van het hiervoor overwogene moet de vordering tot herroeping worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [appellanten] in de proceskosten worden veroordeeld.

8.De uitspraak

Het hof:
wijst de vordering tot herroeping af;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Obvion begroot op € 683,- aan griffierecht en € 2.682,- aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, S.M.A.M. Venhuizen en M.R. van Zanten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 maart 2015.
griffier rolraadsheer