ECLI:NL:GHSHE:2015:690

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
HD200.138.020_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van afspraken tussen vakbonden en werkgever over reiskostenvergoeding in de CAO Goederenvervoer Nederland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [appellant], tegen zijn voormalige werkgever, [bedrijf] Logistics, over de vergoeding van reiskosten voor woon-werkverkeer. De werknemer heeft van 14 april 2003 tot 14 juni 2012 als chauffeur gewerkt en vordert een reiskostenvergoeding van € 1.645,--, vermeerderd met wettelijke rente, op basis van afspraken die zijn gemaakt tussen de vakbonden en de werkgever in het kader van de CAO Goederenvervoer Nederland. De kantonrechter heeft de vordering in eerste aanleg afgewezen, omdat de gemaakte afspraken volgens hem geen betrekking hadden op de vergoeding van reiskosten voor woon-werkverkeer.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de CAO van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. Het hof oordeelt dat de bepalingen van de CAO en de gemaakte afspraken met de vakbonden niet zo moeten worden geïnterpreteerd dat de werknemer recht heeft op een vergoeding voor woon-werkverkeer, omdat de afstand na de wijziging van standplaats is gehalveerd en er geen extra reistijd is ontstaan. Het hof onderschrijft de overwegingen van de kantonrechter en concludeert dat de grieven van de werknemer falen. De uitspraak van de kantonrechter wordt bekrachtigd, en de werknemer wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.138.020/01
arrest van 3 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. J.W.J. Hopmans te Groesbeek,
tegen
[bedrijf] Distri Logistics [vestigingsplaats] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [bedrijf] Logistics,
advocaat: mr. J. Withaar te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 november 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 7 november 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser en [bedrijf] Logistics als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2131756/346 CV EXPL 13-5698)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met één productie;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De ontvankelijkheid in hoger beroep
[appellant] heeft in eerste aanleg - kort gezegd - gevorderd dat [bedrijf] Logistics wordt veroordeeld tot betaling van de reiskostenvergoeding van € 1.645,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de verschuldigdheid.
[appellant] is ontvankelijk in zijn hoger beroep, aangezien voldoende aannemelijk is dat de door hem gevorderde hoofdsom, vermeerderd met de verschenen wettelijke rente daarover vanaf (telkens) de verschuldigdheid van de bedragen waaruit die hoofdsom is samengesteld, tot de dag van de inleidende dagvaarding meer beloopt dan de in artikel 332 lid 1 Rv genoemde grens van € 1.750,--.
3.2.
De feiten en het geschil in eerste aanleg
a. [appellant] is in dienst geweest van [bedrijf] Logistics als chauffeur van 14 april 2003 tot 14 juni 2012. Aanvankelijk werkte hij vanuit de vestiging in [vestigingsplaats]. Met ingang van 1 juli 2009 werkte hij vanuit de vestiging in [vestigingsplaats].
b. De woonplaats van [appellant], [woonplaats], ligt op ongeveer 42 km afstand van zijn laatste standplaats in [vestigingsplaats] en op ongeveer 86 km afstand van zijn voormalige standplaats in [vestigingsplaats].
c. [bedrijf] Logistics betaalde/betaalt geen reguliere reiskostenvergoeding (kilometervergoeding) voor woon/werkverkeer aan haar chauffeurs.
d. In verband met de wijziging in standplaats, die een gevolg was van ongunstige economische ontwikkelingen, waardoor ter voorkoming van ontslagen een herverdeling van werk en auto’s noodzakelijk was, is op 28 mei 2009 tussen [bedrijf] Logistics enerzijds en de vakorganisaties FNV Bondgenoten en CNV Bedrijvenbonden anderzijds onder meer het volgende overeengekomen:
“6. Er wordt naar gestreefd dat chauffeurs in principe, bij einde dienst, de wagen/trekker mee naar huis kunnen nemen. Onder het begrip ‘Thuis’ dient tevens te worden verstaan ‘de thuisbasis’/vestiging.
7. Conform Artikel 34 A - Vergoeding van reiskosten-CAO Goederenvervoer Nederland zullen de extra kosten voor woon/werkverkeer vergoed worden volgende de geldende fiscale normen. In tegenstelling tot het gestelde in artikel 34 A geldt deze afspraak niet voor één jaar maar voor drie jaar.”
e. In de CAO Goedervervoer Nederland, geldend van 1 oktober 2008 tot 1 januari 2010, (hierna: de CAO) is in artikel 34 onder meer bepaald:
“A - Vergoeding van reiskosten
“1. De werknemer die dienst heeft buiten standplaats wordt behoudens de gevallen waarin een afzonderlijke detacheringsregeling is getroffen, de werkelijk betaalde reiskosten vergoed, indien de reis niet heeft kunnen plaatsvinden met de middelen van vervoer, waarvoor kosteloos vervoer is of bij tijdig aanvragen had kunnen worden verleend.
2. a. Bij verplaatsing van het bedrijf en bij overplaatsing van werknemers worden gedurende één jaar de extra kosten voor woon/werkverkeer vergoed volgens de geldende fiscale normen. Deze fiscale normen worden ook gehanteerd bij de reiskosten als bedoeld in artikel 34 D (vergoeding ADR-certificaat).
b. De uit lid 2a voortvloeiende extra reistijd wordt gedurende één jaar vergoed op basis van het geldende uurloon, behorende bij het functieloon dat op de werknemer van toepassing is met dien verstande dat deze tijd niet in de overurenvaststelling wordt betrokken.”
[appellant] vordert (in eerste aanleg en in hoger beroep) de vergoeding van kosten woon/werkverkeer over een periode van drie jaar met een beroep op de, hiervoor onder d. vermelde, gemaakte afspraken. Toen hij in [vestigingsplaats] was gestationeerd had hij volgens hem geen reiskosten omdat hij de bedrijfsauto/vrachtauto kon gebruiken voor woon/werkverkeer. Na de overplaatsing naar [vestigingsplaats] moest hij van en naar het werk met eigen ervoer.
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen en daartoe als volgt geoordeeld:
“De afspraken zoals gemaakt met de vakbonden zien op een langere reisafstand als gevolg van overplaatsing van de werknemer of verplaatsing van de vestiging. Deze afspraken hebben geen betrekking op een wijziging in beleid ten aanzien van het gebruik maken van de bedrijfsauto voor woon/werkverkeer. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] een expliciet recht heeft verworven op het meenemen van de bedrijfsauto.
In de afspraak d.d. 28 mei 2009 met de vakbonden is slechts opgenomen dat ernaar wordt gestreefd dat de wagen/trekker bij einde dienst mee naar huis mag worden genomen.
Hierover is kennelijk expliciet door de vakbonden met [bedrijf] Logistics gesproken. Echter is hierover niet meer dan dit overeengekomen, en met name niet dat als de wagen minder vaak mee naar huis zou kunnen in de andere vestiging, hiervoor compensatie dient te worden betaald.
De stelling van [appellant] dat andersluidende afspraken met twee van zijn collega’s zouden zijn gemaakt nadat deze geageerd hadden, wordt door [bedrijf] Logistics betwist. Deze stelling heeft echter, ook indien bewezen, niet tot gevolg dat [appellant] aan dergelijke individuele en van de CAO afwijkende afspraken rechten kan ontlenen.”
3.3.
De grieven
3.3.1.
Met de grieven 1 en 2 betwist [appellant] de uitleg die de kantonrechter heeft gegeven aan de afspraken, hiervoor vermeld onder 3.2. sub d.
[appellant] doet daarbij in hoger beroep tevens een beroep op artikel 34 A lid 1 van de CAO.
Het hof oordeelt als volgt.
Er wordt vanuit gegaan dat de CAO van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en [bedrijf] Logistics, hoewel door partijen niet meer is gesteld dan dat
artikel 34 A van die CAO van toepassing is.
Als uitgangspunt voor de uitleg van de bepalingen van de CAO geldt dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
De bewoordingen van artikel 34 A lid 2 a. en b. kunnen naar het oordeel van het hof, met toepassing van deze zgn. CAO-norm, naar objectieve maatstaven gezien niet anders worden begrepen dan dat het gaat om de extra kosten voor woon/werkverkeer die werknemers moeten maken ten gevolge van verplaatsing van het bedrijf en overplaatsing (lees: wijziging standplaats) wegens extra reistijd oftewel vanwege een langere afstand woon/werk. In de tussen de vakbonden en [bedrijf] Logistics gemaakte, schriftelijk vastgelegde afspraak
d.d. 28 mei 2009 wordt gezien de bewoordingen daarvan in artikel 7 kennelijk naar
artikel 34 A lid 2 a. en b. van de CAO verwezen, hoewel ‘lid 2 a. en b.’ als zodanig niet worden genoemd. Artikel 7 van de gemaakte afspraken kan in verbinding met
artikel 34 A lid 2 a. en b. naar objectieve maatstaven niet anders worden begrepen, dan dat in plaats van een periode van één jaar, genoemd in artikel 34 A lid 2 sub a., waarover extra reistijd vanwege een langere afstand woon/werk wordt vergoed, een periode van drie jaar geldt.
Van een toelichting op de betreffende bepalingen als hiervoor bedoeld is overigens niet gebleken.
Vaststaat dat de reisafstand woon/werk voor [appellant] na de wijziging van zijn standplaats ongeveer is gehalveerd. Hij had sindsdien dus geen extra reistijd vanwege een langere afstand woon/werk.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de kantonrechter dat de met de vakbonden gemaakte afspraken geen betrekking hebben op een wijziging in beleid ten aanzien van het gebruik maken van de bedrijfsauto voor woon/werkverkeer en dat die afspraken (ook) niet inhouden dat, als de bedrijfsauto minder vaak mee naar huis zou kunnen worden genomen vanaf de andere vestiging, daarvoor compensatie moet worden betaald.
Onjuist is de - door [bedrijf] Logistics betwiste - (nieuwe) stelling/grondslag van [appellant] dat uit artikel 34 A lid 1 van de CAO moet worden afgeleid dat [appellant] recht heeft op een vergoeding van de reiskosten woon/werkverkeer, tenzij er sprake is van kosteloos vervoer.
Met toepassing van de CAO-norm is deze bepaling gezien de bewoordingen “
de werknemer die dienst heeft buiten de standplaats” te begrijpen als een vergoeding voor reiskosten, die worden gemaakt ingeval de op te dragen werkzaamheden niet vanuit de standplaats worden verricht, maar dat deze vergoeding niet ziet op het gewone woon/werkverkeer naar de standplaats.
[bedrijf] Logistics heeft overigens onbetwist gesteld dat zij - behoudens de meergenoemde extra kosten conform de afspraak met de vakbonden - aan haar werknemers geen kosten woon/werkverkeer vergoedt of heeft vergoed.
De grieven 1 en 2 falen.
3.3.2.
Met grief 3 stelt [appellant] dat hij wel rechten kan ontlenen aan door [bedrijf] Logistics met twee andere werknemers gemaakte afwijkende afspraken omdat deze gebaseerd zijn op de met de vakbonden gemaakte afspraken.
[bedrijf] Logistics heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg aangegeven dat met [medewerker bedrijf Logistics] een aparte afspraak is gemaakt omdat hij lange tijd ziek is geweest en dat met [medewerker bedrijf Logistics] geen afspraak is gemaakt over een vergoeding. [appellant] is hierop in hoger beroep niet ingegaan en heeft zijn stelling in het geheel niet nader onderbouwd hetgeen wel op zijn weg had gelegen.
Het hof is verder met de kantonrechter van oordeel dat de stelling van [appellant], dat er met anderen andersluidende afspraken zijn gemaakt, ook indien bewezen, nog niet zonder meer tot gevolg heeft dat [appellant] aan dergelijke individuele en van de CAO afwijkende afspraken rechten kan ontlenen.
Grief 3 faalt.
3.3.3.
Ook grief 4, die ziet op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, faalt. [appellant] blijft de in het ongelijk gestelde partij.
3.4.
De slotsom is dat alle grieven falen en dat het vonnis waarvan beroep bekrachtigd wordt. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordeeld te worden.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [bedrijf] Logistics worden begroot op € 683,-- aan verschotten en op € 632,-- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 maart 2015.
griffier rolraadsheer