ECLI:NL:GHSHE:2015:687

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
HD200.130.127_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in arbeidszaak over loonvordering en ziekteverlof

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een arbeidsrechtelijke geschil tussen Highways Holland B.V. en een werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft een loonvordering van [geïntimeerde] die stelt dat hij recht heeft op betaling van loon en vakantiedagen, omdat hij ziek was in de periode van juli 2010. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 29 juli 2014, waarin het de vordering van [geïntimeerde] als een loonvordering in de zin van artikel 7:629 BW heeft gekwalificeerd. Het hof heeft daarbij benadrukt dat voor een dergelijke vordering een verklaring van een UWV-deskundige vereist is, tenzij het in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd.

In het vervolg van de procedure heeft [geïntimeerde] een medische verklaring overgelegd, maar Highways betwist de waarde hiervan, omdat deze te laat en niet in procestaal is ingediend. Het hof heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om de originele documenten, inclusief beëdigde vertalingen van handgeschreven teksten, ter griffie te deponeren. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling en zal op 17 maart 2015 de rol van de zaak opnieuw bekijken. De uitspraak van het hof is gedaan op 3 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.130.127/01
arrest van 3 maart 2015
in de zaak van
Highways Holland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: Highways,
advocaat: mr. N.A.P. Heesterbeek te Helmond,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats], Roemenië,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S.G. Volbeda te Arnhem,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 29 juli 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven onder zaaknummer 827526/rolnummer 12-11707 gewezen vonnis van 10 januari 2013.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 29 juli 2014;
- de akte van [geïntimeerde] van 26 augustus 2014;
- de akte van Highways van 23 september 2014.
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Het hof heeft in het tussenarrest van 29 juli 2014 in het kader van de behandeling van de tweede grief in incidenteel appel overwogen dat de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 626,- ter zake van negen ingehouden niet genoten vakantiedagen en een bedrag van € 1.170,- bruto ter zake van zijn salaris over augustus 2010 is aan te merken als een loonvordering in de zin van artikel 7:629 BW, aangezien het in feite gaat om betaling van loon bij ziekte. Het hof heeft voorts overwogen dat een rechter een loonvordering als bedoeld in artikel 7:629 BW, waartoe de onderhavige vordering van [geïntimeerde] te rekenen valt, afwijst, indien bij die eis niet een verklaring is gevoegd van een zogenaamde UWV-deskundige omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen arbeid of andere passende arbeid te verrichten (artikel 7:629a lid 1 BW) en dat de door [geïntimeerde] in eerste aanleg overgelegde verklaring van de Chirurgische Kliniek niet als een dergelijke verklaring kan worden aangemerkt. Gelet op het bepaalde in artikel 7:629a lid 2 BW dat het in het eerste lid neergelegde voorschrift tot overlegging van een verklaring van een UWV-deskundige (onder meer) niet geldt indien het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd, heeft het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om bij akte na tussenarrest antwoord te geven op de vraag waarom het voor hem niet mogelijk was om bij inleidende dagvaarding een verklaring in de zin van artikel 7:629a BW in het geding te brengen en daarbij tevens in te gaan op de Verordening (EG) nr. 883/04 van de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels en de Verordening (EG) nr. 987/2009 van de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 (hierna: de toepassingsverordening).
7.2.
Bij akte na tussenarrest van 26 augustus 2014 legt [geïntimeerde] een medische verklaring van 20 juli 2010/21 juli 2010 over, waaruit volgens hem blijkt dat hij de laatste twee weken van juli 2010 ziek en dus arbeidsongeschikt was.
7.3.
Highways stelt bij antwoordakte zich primair op het standpunt dat aan bovengenoemde medische verklaring geen waarde dient te worden toegekend, nu deze te laat in de procedure en niet in procestaal wordt overgelegd en het bovendien geen verklaring van een UWV-deskundige betreft.
Subsidiair, voor het geval dat het hof wel inhoudelijk ingaat op de overgelegde medische verklaring, is Highways van mening dat [geïntimeerde] geen antwoord geeft op de door het hof gestelde vraag in het tussenarrest van 29 juli 2014. [geïntimeerde] is daarnaast niet ingegaan op de door het hof in het tussenarrest genoemde verordeningen.
Uit de overgelegde verklaring blijkt volgens Highways niet dat [geïntimeerde] de laatste twee weken van juli 2010 ziek en derhalve arbeidsongeschikt was.
Meer subsidiair voert Highways aan dat er rekening mee dient te worden gehouden dat zij door [geïntimeerde] er niet van op de hoogte was gebracht dat hij na de officiële vakantieperiode niet kwam werken, wat hiervan volgens hem de reden zou zijn en dat hij op 2 augustus 2010 zijn werkzaamheden zou hervatten.
Highways concludeert dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] wegens arbeidsongeschiktheid niet in staat was om te werken gedurende de laatste twee weken van juli 2010.
7.4.
Het hof overweegt als volgt.
[geïntimeerde] heeft bij zijn akte na tussenarrest geen antwoord gegeven op de door het hof aan hem gestelde vraag waarom het voor hem niet mogelijk was bij inleidende dagvaarding een verklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW te overleggen. In plaats daarvan heeft [geïntimeerde] een ‘raport medical privind incapacitatea de muncă’ (E116), afgestempeld op de datum 20 juli 2010, en een ‘cerere de prestatii în bani pentru incapacitate de muncă’ (E115), afgestempeld op 21 juli 2010, overgelegd. Het hof stelt vast dat het hier gaat om door de EU op grond van de hiervoor onder 7.1 genoemde verordeningen opgestelde uniforme standaardformulieren. Het E115-formulier is bedoeld voor een aanvraag om uitkering wegens arbeidsongeschiktheid en wordt gebruikt wanneer in een ander dan het bevoegde EU-land een verzekerd persoon zich ziek meldt, het geval van [geïntimeerde] dus in Roemenië. Het E116-formulier betreft een geneeskundige verklaring in geval van arbeidsongeschiktheid en is een verklaring van de arts van het orgaan van de woonplaats of (zoals in dit geval) de verblijfplaats van de werknemer ten tijde van de ziekmelding (vgl. ook artikel 27 lid 10 van de toepassingsverordening) naar aanleiding van een medisch onderzoek als gevolg van de ziekmelding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kunnen de overgelegde stukken naar het oordeel van het hof op één lijn worden gesteld met een verklaring in de zin van artikel 7:629a BW. Hiermee heeft [geïntimeerde] in beginsel alsnog voldaan aan het in het eerste lid van artikel 7:629a BW neergelegde voorschrift.
Daar waar het hof de voorgedrukte in de Roemeense taal opgestelde tekst op de overgelegde formulieren E115 en E116 nog kan begrijpen door deze tekst te vergelijken met de voorgedrukte teksten in de in de Nederlandse taal opgestelde E115 en E116 formulieren, geldt dit niet voor de handgeschreven teksten op het overgelegde E116-formulier. Daarnaast zijn de overgelegde formulieren niet goed leesbaar. Teneinde te kunnen beoordelen of [geïntimeerde], zoals hij stelt, daadwerkelijk ook de laatste twee weken van juli 2010 niet in staat was te werken wegens ziekte, stelt het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid om bij akte de originelen van de door hem overgelegde formulieren, voorzien van een beëdigde vertaling van de handgeschreven teksten in de Nederlandse taal, ter griffie van het hof te deponeren.
Het hof merkt voorts op dat, gelet op de data waarop de formulieren zijn afgestempeld (20 juli 2010 en 21 juli 2010), de formulieren reeds ten tijde van de inleidende dagvaarding beschikbaar waren, althans hadden moeten zijn. Het hof stelt [geïntimeerde] tevens in de gelegenheid bij akte een verklaring te geven voor het feit dat de formulieren eerst in hoger beroep zijn overgelegd en niet reeds bij de inleidende dagvaarding.
7.5.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

8.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 17 maart 2015 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] met het hiervoor onder r.o. 7.4 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.J.H.A. Venner-Lijten en A.A.H. van Hoek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 maart 2015.
griffier rolraadsheer