Het hof overweegt als volgt.
Met de invoering van de Wet positie en toezicht advocatuur (hierna: Wpta) per 1 januari 2015 is de regeling van de begrotingsprocedure voor advocatensalarissen, zoals neergelegd in de artikelen 32 tot en met 40 Wbtz, komen te vervallen (artikel III Wpta). Op grond van de overgangsbepaling van artikel IV Wpta geldt dat, indien in een geschil tussen advocaat en cliënt over de hoogte van declaraties de hoogte van de vergoeding reeds is begroot op het moment dat de Wbtz in werking treedt, de bepalingen van de Wbtz omtrent de begrotingsprocedure op dit geschil van toepassing zijn. Het hof begrijpt uit de akte na tussenarrest van [Advocatenkantoor] echter dat [Advocatenkantoor] in het geheel geen begrotingsverzoek heeft ingediend bij de Raad van Toezicht. Dit betekent dat op het onderhavige geschil het nieuwe recht, zoals dat per 1 januari 2015 geldt, van toepassing is. Anders dan [appellanten] menen, is het hof van oordeel dat het niet voor rekening en risico van [Advocatenkantoor] behoort te komen dat thans niet meer begroot kan worden door middel van de in de Wbtz neergelegde begrotingsprocedure. Het feit dat deze begrotingsprocedure als gevolg van de wetswijziging per 1 januari 2015 is komen te vervallen, kan niet aan [Advocatenkantoor] worden tegengeworpen.
De Wpta voert onder verwijzing naar artikel 28 van de Advocatenwet een verplichting in voor het college van afgevaardigden om bij of krachtens verordening regels te stellen over een klachten- en geschillenregeling. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat het voor de hand ligt dat deze regeling zich tevens uitstrekt tot geschillen over de declaraties van advocaten (MvT, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 382, nr. 3, p. 32). Deze regeling heeft gestalte gekregen in artikel 6.29 van de eveneens per 1 januari 2015 geldende Verordening op de advocatuur. Dit artikel luidt als volgt:
‘Indien de advocaat, de praktijkrechtspersoon of het samenwerkingsverband in de overeenkomst van opdracht opneemt dat geschillen over de totstandkoming en de uitvoering van deze overeenkomst, de kwaliteit van de dienstverlening of dehoogte van de declaratie(onderstreping hof)
ter beslechting worden voorgelegd aan een ander dan de bevoegde rechter, dan vindt deze geschilbeslechting in ieder geval plaats door middel van een overeenkomst tot arbitrage, bedoeld in artikel 1020 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of door middel van een vaststellingsovereenkomst, bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.’
Hieruit alsmede uit de toelichting op de Verordening op de advocatuur volgt dat de burgerlijke rechter met ingang van 1 januari 2015 bevoegd is om over geschillen met betrekking tot de hoogte van declaraties van advocaten te oordelen, tenzij in de overeenkomst van opdracht tussen advocaat en cliënt is opgenomen dat geschilbeslechting plaatsvindt door middel van arbitrage of door middel van een vaststellingsovereenkomst. Mogelijk staat in de door [Advocatenkantoor] gehanteerde algemene voorwaarden dat zij deelneemt aan de klachten- en geschillenregeling Advocatuur. Partijen hebben hierop evenwel geen beroep gedaan, zodat het al dan niet deelnemen aan voornoemde regeling in het midden kan worden gelaten. Hieruit volgt dat in het onderhavige geval de burgerlijke rechter nu bevoegd is om van het begrotingsgeschil tussen partijen kennis te nemen. In zoverre komt het hof terug op zijn beslissing in rechtsoverweging 7.6.4 van het tussenarrest van 12 augustus 2014.